ECLI:NL:RBDHA:2022:1979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
SGR 22/662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een woning en het aanleggen van een inrit in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van een woning en het aanleggen van een inrit. De vergunninghouder had op 7 oktober 2020 een aanvraag ingediend, waarop het college van burgemeester en wethouders van Katwijk op 21 september 2021 een besluit nam om de vergunning te verlenen. Eisers, omwonenden, hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2022 behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning in redelijkheid kon worden verleend, ondanks dat deze in strijd was met het bestemmingsplan. De eisers voerden aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met hun belangen en dat de vergunning niet goed was onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de vergunninghouder de mogelijkheid had overwogen om het tuincentrum op te heffen en dat deze toekomstige ontwikkelingen niet relevant waren voor de beoordeling van de huidige aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afstand tussen de woningen voldoende was om geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de eisers te veroorzaken.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte die het college heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen in afwijking van bestemmingsplannen, mits dit op een redelijke wijze gebeurt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/662 (voorlopige voorziening) en SGR 21/7958 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2022 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigden: mr. A.B. van Rijn en mr. J. Wols),
en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. van den Oever).

Als derde-partijen nemen aan het geding deel: [derde-partij] te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. Th. F. Roest)

en Livingstone Welkom Thuis B.V. te Breda

(gemachtigde: mr. J. Bouwman-Treffers).

Procesverloop

In het besluit van 21 september 2021 heeft verweerder aan derde-partij [derde-partij] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning en aanleggen van een inrit aan de [adres] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2022 op zitting behandeld.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [A] . [derde-partij] en [B] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens Livingstone Welkom Thuis B.V. is [C] verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Waar gaat deze zaak over?
2.1
Vergunninghouder heeft op 7 oktober 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning en het aanleggen van een inrit op het perceel aan de [adres] , tegenover [adres] [huisnummer] , te [plaats] .
2.2
Op 24 december 2020 heeft verweerder bekendgemaakt dat hij voornemens is de gevraagde vergunning te verlenen (het ontwerpbesluit). Verschillende omwonenden, waaronder eisers, hebben een zienswijze tegen het ontwerpbesluit ingediend.
2.3
Verweerder heeft de gevraagde vergunning verleend in het bestreden besluit. In de bijlage bij dit besluit heeft verweerder gemotiveerd gereageerd op de ingediende zienswijzen. De vergunning bestaat uit de volgende onderdelen: bouwen (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo), strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo), en het maken van een uitweg (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e van de Wabo).
Wat zijn de standpunten van partijen?
3.1
Eisers missen een bestuurlijke- en doelmatigheidsbeoordeling naar aanleiding van de ingediende zienswijze. Ook achten zij het bestreden besluit in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verder is onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen.
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk is omdat het te laat bij de rechtbank is binnengekomen. Inhoudelijk handhaaft verweerder het bestreden besluit.
3.3
Derde-partijen onderschrijven het standpunt van verweerder.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter over de ontvankelijkheid?
4.1
De voorzieningenrechter moet eerst de vraag beantwoorden of het beroep van verzoeker ontvankelijk is. Het besluit is in overeenstemming met artikel 3:44, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt op 7 oktober 2021 in het Gemeenteblad. Daarin is vermeld dat de beroepstermijn liep van 8 oktober 2021 tot en met 18 november 2021. Het beroepschrift van eisers is door de rechtbank ontvangen op 3 december 2021.
4.2
Gelet op artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Gelet op artikel 6.9, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6: 11 van de Awb blijft ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroepschrift ruim twee weken na het verstrijken van de beroepstermijn en dus te laat door de rechtbank is ontvangen. Uit de door eisers overgelegde uitdraai van PostNL blijkt dat zij het beroepschrift op 17 november 2021 (dus vóór het verstrijken van de beroepstermijn) per aangetekende post hebben verzonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze termijnoverschrijding verschoonbaar. Dat het beroepschrift pas op 3 december 2021 is ontvangen door de rechtbank is niet veroorzaakt door een verzuim van eisers, maar moet worden toegerekend aan handelen van PostNL. Nu het de verzending van een poststuk binnen Nederland betrof, mochten eisers er van uit gaan dat PostNL hun beroepschrift de dag na verzenden, maar in ieder geval binnen een week (en dus binnen de termijn van artikel 6.9, tweede lid, van de Awb) bij de rechtbank zou bezorgen.
Wat is het planologisch juridisch kader?
5.1
In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2
Volgens artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
5.3
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6.1
Volgens het bestemmingsplan ‘Katwijk aan den Rijn 2012’ rust op het perceel waar het bouwplan gerealiseerd wordt de enkelbestemming ‘Detailhandel’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologisch verwachtingsgebied’, met functieaanduiding ‘tuincentrum’.
6.2
Op grond van artikel 5.1 van de planregels zijn de voor 'Detailhandel' aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel en dienstverlening;
b. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' (tc): uitsluitend een tuincentrum zoals genoemd in artikel 1.99 tuincentrum;
(…)
e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen-, parkeer- en nutsvoorzieningen en water.
6.3
Artikel 2:12, eerste en tweede lid van de Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk luidt als volgt:
1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2.In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 van de APV wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast of
d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Wat is het inhoudelijk oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers in hun beroepsgronden niet hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, de Bouwverordening of de redelijke eisen van welstand. Verder is tussen partijen niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in redelijkheid een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen in afwijking van het bestemmingsplan.
8. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsver-gunning te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuurs-rechter toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen. [1]
9.1
Eisers betogen dat verweerder hun argumenten in de zienswijze ten onrechte alleen vanuit juridisch perspectief heeft beoordeeld en heeft nagelaten een bestuurlijke- en doelmatigheidsbeoordeling te verrichten.
9.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in bijlage II bij het bestreden besluit gemotiveerd en per onderwerp heeft gereageerd op de ingediende zienswijzen. Dat eisers, zoals ter zitting naar gebracht, liever een reguliere procedure hadden gezien met daarin een bezwaarfase en een hoorzitting, maakt het besluit niet onrechtmatig, nu het vanwege de afwijking van het bestemmingsplan moest worden voorbereid met de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
10.1
Volgens eisers bevat het bestreden besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing, nu daarin geen rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen op het perceel van vergunninghouder.
10.2
De voorzieningenrechter overweegt dat vergunninghouder aan de [adres] een tuincentrum in eigendom heeft. Een deel van dat perceel is afgesplitst ten behoeve van het bouwplan dat hier aan de orde is. Uit de stukken blijkt dat vergunninghouder de mogelijkheid heeft overwogen om het tuincentrum op te heffen en op de vrijgekomen grond een wijkje van 13 huizen te laten bouwen. Deze mogelijke toekomstige ontwikkeling kan in deze procedure echter geen rol spelen. Volgens vaste rechtspraak moet verweerder beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals deze is ingediend. Uitgangspunt van de Wabo is dat het, behalve in de situatie als bedoeld in artikel 2.7 van die wet, de aanvrager is die bepaalt voor welke activiteiten hij een aanvraag indient en dus wat de omvang van het project is (Kamerstukken II, 2006-07, 30 844, nr. 3, blz. 37). [2]
11.1
Eisers kunnen zich niet verenigen met de door verweerder gemaakte belangen-afweging. Het bouwplan maakt door de hoogte van de woning en de positionering daarvan een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy en zorgt voor schaduwwerking op hun perceel. Verder stoort het hen dat de inrit aan de [adres] is gelegen.
11.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de afstand van de woning van eisers tot aan de voorziene woning van vergunninghouder ongeveer 30 meter bedraagt. Blijkens de ruimtelijke onderbouwing bedraagt de nokhoogte van de woning van vergunninghouder 10.5 meter en de goothoogte 6 meter, hetgeen aansluit bij de woningen aan de overzijde. Ter zitting is aan de hand van de bouwtekening vastgesteld dat dit juist is. Verder is gebleken dat het maaiveld ter plaatse van de voorziene woning weliswaar hoger is gelegen dan aan de overzijde van de [adres] , maar dat het verschil minder is dan 0,7 meter. In deze omstandigheden is niet aannemelijk dat het bouwplan zal leiden tot een relevante inbreuk op privacy van eisers. Dat de dakkapel is voorzien aan de voorzijde van de woning, maakt dit niet anders, zeker nu de woning van eisers en die van vergunninghouder niet recht tegenover elkaar staan, maar er een forse zijwaartse verschuiving is. Uit de bezonningsstudie van 12 mei 2021, die naar aanleiding van de zienswijze is uitgevoerd, blijkt dat er alleen in december in de middag enige schaduw valt op een hoek van het perceel van eisers. Eisers hebben hun twijfel uitgesproken over de validiteit van deze bezonningsstudie, maar daarvoor geen concrete gronden aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanknopingspunten om niet van deze studie uit te gaan. Van onaanvaardbare schaduwwerking is, gelet op de bezonningsstudie, geen sprake. De voorzieningenrechter volgt eisers evenmin in hun verzet tegen de ligging van de in/uitrit aan de [adres] . Van een verkeersonveilige situatie ten gevolge van de inrit of anderszins strijd met artikel 2.12 van de APV is niet gebleken. Ook hier kan een mogelijke ontsluiting in de toekomst van een groter, ander bouwplan geen rol spelen.
12.1
Eisers brengen naar voren dat hun bezwaren tegen het bouwplan kunnen worden ondervangen door de woning twee meter verder naar achter te plaatsen en de dakkapel niet aan de voorkant, maar aan de zijkant te plaatsen. Ook de inrit kan anders worden gepositioneerd en wel aan de achterzijde, uitkomend op de Rijnstraat.
12.2
Ter zitting is door vergunninghouder toegelicht dat door een verplaatsing naar achter van de woning de achtertuin zal worden ingekort tot 6 meter diepte, dat de afstand tot de Rijnstraat tientallen meters groter is dan de afstand tot de [adres] en dat het ook veel logischer om het perceel aan de voorzijde te ontsluiten dan aan de achterzijde. Gelet hierop het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat het op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de door eisers voorgestelde alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren [3] .
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter?
13. Het vorenstaande brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid in afwijking van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Het beroep is daarom ongegrond.
14. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan – voor zover daarin is beslist op het beroep – binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1369, r.o. 4.3.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:497, r.o. 4.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:504, r.o. 6.1.