ECLI:NL:RBDHA:2022:1979
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Omgevingsvergunning voor de bouw van een woning en het aanleggen van een inrit in strijd met bestemmingsplan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van een woning en het aanleggen van een inrit. De vergunninghouder had op 7 oktober 2020 een aanvraag ingediend, waarop het college van burgemeester en wethouders van Katwijk op 21 september 2021 een besluit nam om de vergunning te verlenen. Eisers, omwonenden, hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 februari 2022 behandeld.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning in redelijkheid kon worden verleend, ondanks dat deze in strijd was met het bestemmingsplan. De eisers voerden aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met hun belangen en dat de vergunning niet goed was onderbouwd. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de vergunninghouder de mogelijkheid had overwogen om het tuincentrum op te heffen en dat deze toekomstige ontwikkelingen niet relevant waren voor de beoordeling van de huidige aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afstand tussen de woningen voldoende was om geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de eisers te veroorzaken.
Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de beleidsruimte die het college heeft bij het verlenen van omgevingsvergunningen in afwijking van bestemmingsplannen, mits dit op een redelijke wijze gebeurt.