ECLI:NL:RBDHA:2022:2242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
NL21.4542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning regulier onder niet-tijdelijke humanitaire gronden en verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlenging van de verblijfsvergunning van eiser, die lijdt aan het syndroom van Down en in een zorginstelling verblijft. Eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'niet-tijdelijke humanitaire gronden', maar deze aanvraag was pas na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning ontvangen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag ingewilligd met terugwerkende kracht tot 6 augustus 2020, maar had het bezwaar van eiser tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet aan eiser kon worden toegerekend, omdat hij door zijn beperking niet in staat was om tijdig de hulp van zijn familie in te roepen of de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning in de gaten te houden. De rechtbank stelde vast dat de zorginstelling verantwoordelijk was voor zijn medische en lichamelijke verzorging, maar niet voor vreemdelingenrechtelijke zaken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt had kunnen stellen dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om de ingangsdatum van de verblijfsvergunning te wijzigen naar 19 juni 2020. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4542

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit waarbij de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ wordt ingewilligd per 6 augustus 2020 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2022 op zitting te Dordrecht behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [persoon A] en
[persoon B] , broer en schoonzus van eiser. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op 31 augustus 2000 en heeft de Marokkaanse nationaliteit.
2. Op 6 augustus 2020 is namens eiser een aanvraag gedaan voor verlenging van zijn verblijfsvergunning. Omdat de verleningsaanvraag is ontvangen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning heeft verweerder de vergunning niet verlengd aansluitend aan het verlopen van de vergunning op 18 juni 2020, maar per 6 augustus 2020. Dat betekent dat sprake is van een onderbreking van het verblijfsrecht, een zogenoemd verblijfsgat, van 19 juni 2020 tot 6 augustus 2020. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tijdig indienen van de aanvraag te allen tijde de verantwoordelijkheid van eiser is. Niet is gebleken dat het niet tijdig indienen eiser niet kan worden toegerekend, aldus verweerder.
3. Eiser verzoekt de rechtbank de gronden van zijn bezwaar in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank gaat aan deze algemene beroepsgrond voorbij omdat daarmee de motivering in het bestreden besluit niet inhoudelijk wordt bestreden.
4. Eiser betoogt in de eerste plaats dat het verblijfsgat gevolgen zal hebben voor zijn aanspraak op een verblijfsvergunning EU langdurig ingezetene zodat het begrip verlengen richtlijnconform moet worden uitgelegd. Verweerder is daarom niet bevoegd een verblijfsgat toe te kennen. Eiser wijst daarbij op de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 29 juli 2010, ECLI:RBSGR:2010:BN4026. Dit betoog slaagt niet. De aan eiser verleende en verlengde verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ is niet gebaseerd op een EU-richtlijn.
5. Eiser betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen verschoonbare redenen zijn voor de termijnoverschrijding. Eiser heeft het syndroom van Down en woont in een zorginstelling waar hij intensieve begeleiding krijgt. Hij is niet in staat zijn eigen belangen te behartigen en kennis te nemen van de op 18 maart 2020 door verweerder aan hem gestuurde rappelbrief. De zorginstelling waar eiser verblijft is verantwoordelijk voor de zorg en zijn broer en schoonzus zijn verantwoordelijk voor zijn financiële zaken. Zij zijn dus beiden niet verantwoordelijk voor de vreemdelingenrechtelijke zaken van eiser. Onder die omstandigheden kan hij, gelet op zijn problematiek, niet verantwoordelijk gehouden worden voor de niet-tijdige indiening van zijn aanvraag. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 6 november 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:13191)
.
5.1.
Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan op grond van artikel 26, derde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) een verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.
Op grond van artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) is de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
Volgens paragraaf B1/6.1, van de Vreemdelingencirculaire (Vc) bekijkt de IND per geval of de termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 3.80, eerste lid, Vb de vreemdeling niet is toe te rekenen. De IND merkt in ieder geval de volgende omstandigheden niet aan als verschoonbare reden voor de te late indiening: vakantie, detentie, nalatigheid van de vreemdeling of het niet hebben ontvangen of hebben gelezen van de rappelbrief.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat dat de in paragraaf B1/6.1 van de Vc genoemde omstandigheden die in ieder geval niet als verschoonbare reden voor de te late indiening zijn aangemerkt omstandigheden zijn die zien op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiser het syndroom van Down heeft en verblijft in een zorginstelling waar hij zeer intensieve begeleiding krijgt. Uit het in bezwaar overgelegde en bij het bestreden besluit betrokken indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 4 juni 2012 volgt onder meer dat hij zorg nodig heeft in een gestructureerde en vertrouwde woonomgeving met intensieve begeleiding, verzorging en gedragsregulering. Eiser kan bijna niet zonder hulp van anderen en er moet daarom voortdurend iemand bij hem in de buurt zijn die hem kan begeleiden en helpen. De stelling van verweerder in zijn verweerschrift, onder verwijzing naar meerdere uitspraken van deze rechtbank, dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat zijn medische problematiek zodanig ernstig is dat het voor hem onmogelijk is geweest tijdig zijn aanvraag in te dienen, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het indicatiebesluit onderbouwd dat hij niet in staat is om zelf tijdig een aanvraag in te dienen. De te late indiening kan dus niet te wijten zijn aan nalatigheid van eiser of het niet door hem hebben ontvangen of gelezen van de rappelbrief van 18 maart 2020, als bedoeld in paragraaf B1/6.1 van de Vc. Omdat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor een tijdige indiening van de verlengingsaanvraag kan de termijnoverschrijding hem niet worden verweten.
5.4.
Volgens verweerder is het de verantwoordelijkheid van de omgeving van eiser om tijdig een aanvraag om verlenging in te dienen als eiser dat niet zelf kan doen. De familie van eiser is nauw bij hem betrokken en hij staat onder bewind van zijn broer en schoonzus. Dat niet tijdig is opgemerkt dat de vergunning verlengd moest worden omdat de rappelbrief niet bij de broer en schoonzus is terecht komen valt onder de persoonlijke risicosfeer van eiser en is volgens verweerder geen reden de aanvraag als tijdig aan te merken.
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Niet in geschil is dat de zorginstelling enkel verantwoordelijk is voor de medische en lichamelijke verzorging en begeleiding van eiser. Naar verweerder in het bestreden besluit heeft erkend, zijn bewindvoerders niet verantwoordelijk voor vreemdelingenrechtelijke zaken. Bovendien volgt ook uit de door eiser overgelegde beschikking van de rechtbank Den Haag van 1 augustus 2018 (zaaknummer 7047557 EJ VERZ 18-85789) dat het bewind van zijn broer en schoonzus enkel betreft over de goederen die (zullen) toebehoren aan eiser. Volgens verweerder mag van de familie van eiser echter wel mag worden verwacht dat zij de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning in de gaten houden, ook al omdat zich bij de verlengingsaanvraag in 2015 soortgelijke problemen hebben voorgedaan. Anders dan in het verweerschrift is gesteld, kan eiser echter, gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen, niet in staat worden geacht de hulp van zijn familie daarvoor in te roepen en de geldigheidsduur ervan in de gaten te houden, reeds omdat hij niet zal beseffen die hulp nodig te hebben. Voor zover de familie van eiser een verwijt kan worden gemaakt van de te late indiening, kan, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid eiser daarvoor dan ook niet verantwoordelijk worden gehouden en de termijnoverschrijding hem dus niet worden toegerekend.
5.5
De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Deze beroepsgrond slaagt
.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat het in strijd is met artikel 26, derde lid, van de Vw in samenhang met artikel 3.80. eerste lid, van het Vb. De rechtbank ziet aanleiding op de hieronder aangegeven wijze zelf in de zaak te voorzien omdat zij van oordeel is dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de verblijfsvergunning van eiser niet te verlengen met ingang van 19 juni 2020, de dag na die waarop de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning is verlopen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na heden de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning te wijzigen in 19 juni 2020;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.