ECLI:NL:RBDHA:2022:2248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/6236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsvergunning voor Britse gemeenschapsonderdaan na Brexit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Britse gemeenschapsonderdaan, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor de verlenging van zijn verblijfsdocument op basis van het Terugtrekkingsakkoord, maar deze aanvraag was afgewezen. Eiser verbleef sinds 1 april 2018 in Nederland bij zijn Nederlandse partner en had eerder een tijdelijke verblijfsvergunning ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de eerdere verblijfsperiode van eiser en de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn partner. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de belangenafweging niet correct had uitgevoerd en dat eiser recht had op een hoorzitting in bezwaar. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6236

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigden: mr. Ö. Saraç en A.M. Barreveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022, in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat-gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig J.E. Hynd, tolk in de Engelse taal, [Naam 2], gemachtigde en partner van eiser, [Naam 3], zoon van [Naam 2] en [Naam 4], vrijwilligerscoördinator bij Huis met Voorrang. Verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Naam 4] en bezit de Britse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 1 april 2018 bij zijn Nederlandse partner in Nederland.
2. Op 15 maart 2019 heeft verweerder eiser een brief gestuurd waarin staat dat aan eiser, als onderdaan van het Verenigd Koninkrijk, in Nederland een tijdelijke verblijfsvergunning wordt verleend op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb. [1] De verlening van deze verblijfsvergunning vloeit voort uit het Terugtrekkingsakkoord. [2] De vergunning is verleend voor de periode van 29 maart 2019 tot 1 juli 2020. Deze brief bevat een bijlage met een verklaring waaruit dit verblijfsrecht blijkt.
3. Op 31 augustus 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsdocument voor bepaalde tijd op grond van artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord als bedoeld in paragraaf B13/2.1 van de Vc. [3] Bij besluit van 29 januari 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 8.12 van het Vb. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in Nederland daadwerkelijk arbeid heeft verricht. Eiser en zijn partner ontvangen sinds 1 december 2018 een bijstandsuitkering. Zij beschikken niet over voldoende eigen middelen. Verweerder heeft de belangenafweging over de toelaatbaarheid van de verwijdering van eiser in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft ook geen reden gezien om eiser ambtshalve verblijf te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. [4]
5. Eiser kan zich hier niet mee verenigen. Hij voert aan dat hij rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8.12 van het Vb als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan. Verder voert hij aan dat verweerder de door hem aangevoerde omstandigheden onvoldoende bij de afweging over de verwijderbaarheid van eiser heeft betrokken. Verweerder heeft eisers inzet voor de Nederlandse maatschappij en mantelzorgtaken voor zijn partner en diens moeder onvoldoende meegewogen. Verder heeft verweerder onvoldoende belang gehecht aan het gezinsleven van eiser in Nederland. Eiser heeft een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn [5] en tot slot aangevoerd dat hij had moeten worden gehoord in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Voor het juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12 van het Vb
6. Het is niet in geschil dat eiser niet in Nederland heeft gewerkt. Eiser heeft daarom geen rechtmatig verblijf gehad als werknemer of zelfstandige op grond van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. In geschil is of eiser rechtmatig verblijf heeft als werkzoekende op grond van diezelfde bepaling. Eiser voert aan dat hij als economisch actieve gemeenschapsonderdaan moet worden aangemerkt, nu hij op zoek is naar werk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarden voor werkzoekenden. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij werk zocht en dat hij een reële kans op werk had. Eiser heeft wel gesteld dat hij heeft meegedaan aan een traject voor werkzoekenden van de gemeente Breda en dat hij verschillende sollicitaties heeft verricht, maar deze stelling is niet met stukken onderbouwd. De enkele stelling van eiser dat de sollicitaties door de covid-pandemie zijn bemoeilijkt, is onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
De toelaatbaarheid van de verwijdering
7. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 7 november 2018 [6] bepaald dat, wanneer verweerder vaststelt dat er nooit een verblijfsrecht in de zin van artikel 8.12 van het Vb heeft bestaan en de vreemdeling meedeelt dat hij Nederland moet verlaten, een afzonderlijke beoordeling van de toelaatbaarheid van de verwijdering vereist is. Bij deze belangenafweging moet verweerder onder meer rekening houden met de duur van het verblijf, de persoonlijke omstandigheden en het bedrag van de al uitgekeerde bijstand.
8. Hoewel het bestreden besluit een belangenafweging als hiervoor genoemd bevat, heeft verweerder bij deze belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen. De rechtbank wijst in dit verband op het feit dat eiser eerder rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Naast de drie maanden van rechtmatig verblijf na zijn inreis op 1 april 2018 [7] , heeft eiser ook tussen 29 maart 2019 tot 1 juli 2020 rechtmatig in Nederland verbleven. In het bestreden besluit wordt geen verwijzing gemaakt naar de brief van 15 maart 2019 waaruit eisers tijdelijke verblijfsrecht blijkt. Verweerder stelt daarom ten onrechte dat eiser zijn gezinsleven is aangegaan zonder dat hij rechtmatig verblijf had. Verweerder had deze periode van rechtmatig verblijf bij de afweging van belangen moeten betrekken.
9. Verweerder is verder onvoldoende gemotiveerd ingegaan op de band van eiser met zijn Nederlandse partner. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn partner ondersteunt in de dagelijkse taken en medisch verzorgt omdat zij lijdt aan verschillende (medische) aandoeningen, waaronder vulvakanker, ADHD, een angststoornis en COPD. Met de overweging van verweerder dat de zorgtaken die eiser als mantelzorger verleent hem niet ontslaan van de verplichting om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, gaat verweerder eraan voorbij dat eiser stelt dat zijn partner volledig van hem afhankelijk is. Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de partner van eiser een beroep kan doen op zorgvoorzieningen, gezien de combinatie van haar medische problemen. De partner van eiser heeft behoefte aan frequente, intensieve en langdurige zorg. Daarbij komt dat ter zitting naar voren is gebracht dat zij een vorm van autisme heeft, waardoor ze vreemden niet vertrouwt. Zij heeft er dan ook belang bij om door één en dezelfde persoon verzorgd te worden. Dit klemt te meer nu [Naam 3], de zoon van eisers partner, deze omstandigheden bevestigt en ter zitting heeft verklaard dat hij de benodigde zorg niet kan bieden.
10. Tot slot heeft verweerder onvoldoende oog gehad voor de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd in het kader van zijn integratie, zijn privéleven in Nederland en zijn bijdrage aan de Nederlandse maatschappij. De aanwezige toehoorders hebben ter zitting uitvoerig en uit eigen waarneming verklaard over de betekenis van eiser voor zijn leefomgeving en zijn integratie. Zij hebben verklaard over het vrijwilligerswerk dat eiser verricht en de situaties waarin hij kwetsbare buurtbewoners bijstaat. Eiser heeft al in bezwaar, onder andere bij de brief van 15 februari 2021, aangevoerd dat hij erg behulpzaam is voor de buurt en daar goede vrienden heeft gemaakt. Verweerder had ook deze omstandigheden in de belangenafweging moeten betrekken.
11. De beroepsgrond van eiser slaagt. Het bestreden besluit is in strijd met het in artikel 7:12 van de Awb [8] vermelde motiveringsvereiste.
Artikel 8 van het EVRM
12. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat zijn beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn moet worden begrepen als een beroep op artikel 8 van het EVRM.
13. Verweerder heeft ten onrechte in het bestreden besluit opgenomen dat niet wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van een schending van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 7 van het Handvest [9] en artikel 8 van het EVRM nu eiser geen rechtmatig verblijf heeft gehad. Verweerder heeft niet bestreden dat tussen eiser en zijn partner sprake is van een gezinsleven. Dat betekent dat hij een belangenafweging had moeten maken. Bovendien heeft verweerder ook op dit onderdeel miskend dat eiser eerder rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Dit heeft betekenis voor het gewicht van eisers belangen in relatie tot die van verweerder. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij, ondanks de hem toekomende bevoegdheid in artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb, in deze zaak niet ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM heeft verleend. Ook hierom is sprake van strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Horen
14. De vorige overwegingen leiden ook tot oordeel dat verweerder de hoorplicht in bezwaar [10] heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag van het horen slechts met toepassing van dit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dat is het geval als er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, is in dit geval geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.

Conclusie

15. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2, en 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat eiser alsnog gehoord zal moeten worden in bezwaar en verweerder daarna opnieuw een belangenafweging moet maken, is het niet mogelijk om het geschil bij deze uitspraak definitief te beslechten. De rechtbank zal verweerder opdragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
16. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming
van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.518
(vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan op 3 maart 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Bijlage

Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 2019/C 384

Artikel 10 Personele werkingssfeer

1. Onverminderd titel III is dit deel van toepassing op de volgende personen:
(…)
b) burgers van het Verenigd Koninkrijk die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in een lidstaat hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daar ook daarna hun verblijf voortzetten;
(…)

Artikel 13

Verblijfsrechten
1. Burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk hebben het recht in het gastland te verblijven onder de beperkingen en voorwaarden als vermeld in de Artikelen 21, 45 of 49 VWEU en in Artikel 6, lid 1, Artikel 7, lid 1, onder a), b) of c), Artikel 7, lid 3, Artikel 14, Artikel 16, lid 1, of Artikel 17, lid 1, van Richtlijn 2004/38/EG.
(…)

Artikel 18

Afgifte van verblijfsdocumenten

1. Het gastland kan burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun respectieve familieleden en andere personen die overeenkomstig de in deze titel vermelde voorwaarden op zijn grondgebied verblijven, verplichten tot het aanvragen van een nieuwe verblijfsstatus waaraan de rechten uit hoofde van deze titel zijn verbonden alsook tot het aanvragen van een document tot staving van deze status, waarvan het formaat ook digitaal mag zijn.
Aan de aanvraag van een dergelijke verblijfstatus zijn de volgende voorwaarden verbonden:
a. a) de aanvraagprocedure heeft als doel na te gaan of de aanvrager in aanmerking komt voor de in deze titel vermelde verblijfsrechten. Wanneer dat het geval is, heeft de aanvrager recht op verlening van de verblijfsstatus en op het document ter staving van die status;
b) de uiterste termijn voor het indienen van de aanvraag bedraagt niet minder dan 6 maanden te rekenen vanaf het eind van de overgangsperiode, voor personen die voor het eind van de overgangsperiode in het gastland verblijven.
Voor personen die het recht hebben hun verblijf in het gastland overeenkomstig deze titel aan te vangen na het eind van de overgangsperiode, is de uiterste termijn voor het indienen van de aanvraag 3 maanden na hun aankomst of, indien dat later is, na het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde uiterste termijn.
Een verklaring dat de aanvraag voor een verblijfsstatus is ingediend, wordt onmiddellijk afgegeven;
c) de uiterste termijn voor de indiening van de onder b) bedoelde aanvraag wordt automatisch met 1 jaar verlengd wanneer de Unie het Verenigd Koninkrijk of het Verenigd Koninkrijk de Unie ervan in kennis heeft gesteld dat het gastland door technische problemen ervan wordt weerhouden de aanvraag te registreren of de verklaring dat de aanvraag is ingediend, als bedoeld onder b), af te geven. Het gastland publiceert die kennisgeving en verstrekt de betrokken personen tijdig passende openbare informatie;
d) wanneer de betrokken personen de onder b) bedoelde uiterste termijn voor het indienen van de aanvraag niet in acht nemen, beoordelen de bevoegde autoriteiten alle omstandigheden waaronder en redenen waarom de uiterste termijn niet in acht is genomen en bieden zij deze personen een redelijke aanvullende termijn voor het indienen van een aanvraag, wanneer er voor het niet in acht nemen van de uiterste termijn redelijke gronden zijn;
e) het gastland waarborgt dat alle administratieve procedures inzake aanvragen soepel, transparant en eenvoudig zijn en dat alle onnodige administratieve lasten worden vermeden;
f) aanvraagformulieren zijn bondig, eenvoudig en gebruiksvriendelijk en aangepast aan de context van dit akkoord; door familieleden tegelijkertijd ingediende aanvragen worden tezamen behandeld;
g) het document ter staving van de status wordt kosteloos verstrekt of tegen een bedrag dat niet hoger is dan het voor de afgifte van soortgelijke documenten van eigen burgers of onderdanen van het gastland verlangde bedrag;
h) personen die voor het eind van de overgangsperiode in het bezit zijn van een krachtens Artikel 19 of Artikel 20 van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven geldig permanent verblijfsdocument of van een geldig, nationaal immigratiedocument dat een permanent recht op verblijf in het gastland verleent, hebben het recht om dat document binnen de in dit lid, onder b), bedoelde periode in te wisselen voor een nieuw verblijfsdocument, nadat zij daartoe een aanvraag hebben ingediend en na controle van hun identiteit, een controle van hun strafrechtelijke antecedenten en een veiligheidscontrole overeenkomstig punt p) van dit lid, en een bevestiging van dat zij nog steeds verblijf houden; dergelijke nieuwe verblijfsdocumenten worden kosteloos verstrekt;
i. i) de identiteit van de aanvragers wordt gecontroleerd door middel van de overlegging van een geldig paspoort of een geldige nationale identiteitskaart voor burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, en door middel van de overlegging van een geldig paspoort voor hun respectieve familieleden en andere personen die geen burger van de Unie of onderdaan van het Verenigd Koninkrijk zijn; aan de aanvaarding van dergelijke identiteitsdocumenten mogen geen andere voorwaarden worden gesteld dan de geldigheid van het document. Wanneer de bevoegde autoriteiten van het gastland het identiteitsdocument gedurende de aanvraagprocedure onder zich houden, geeft het gastland dat document op verzoek onverwijld terug voordat de beslissing over de aanvraag is genomen;
j) van andere bewijsstukken dan identiteitsdocumenten, zoals documenten inzake de burgerlijke staat, mag een kopie worden overgelegd. Originelen van bewijsstukken kunnen alleen in specifieke gevallen worden verlangd, wanneer er redelijke twijfel bestaat over de authenticiteit van de overgelegde bewijsstukken;
k) het gastland kan burgers van de Unie en onderdanen van het Verenigd Koninkrijk alleen ertoe verplichten om, naast de in dit lid, onder i), bedoelde identiteitsdocumenten, de volgende bewijsstukken, als bedoeld in Artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2004/38/EG te overleggen:
i. i) wanneer zij overeenkomstig Artikel 7, lid 1, onder a), van Richtlijn 2004/38/EG in het gastland verblijven als werknemer of zelfstandige: een verklaring van indienstneming of tewerkstelling, dan wel bewijs dat zij zelfstandige zijn;
ii) wanneer zij overeenkomstig Artikel 7, lid 1, onder b), van Richtlijn 2004/38/EG als economisch niet actieve personen in het gastland verblijven: bewijs dat zij voor zichzelf en voor hun familieleden over voldoende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland, en over een verzekering beschikken die de ziektekosten in het gastland volledig dekt; of
iii) wanneer zij overeenkomstig Artikel 7, lid 1, onder c), van Richtlijn 2004/38/EG als student in het gastland verblijven: bewijs dat zij zijn ingeschreven aan een instelling die door het gastland overeenkomstig de wetgeving of administratieve praktijk is erkend of wordt gefinancierd, bewijs van een verzekering die de ziektekosten volledig dekt en een verklaring of een gelijkwaardig bewijsmiddel dat de zekerheid verschaft dat zij over voldoende middelen beschikken om te voorkomen dat zij of hun familieleden tijdens hun verblijf ten laste komen van het socialebijstandsstelsel van het gastland. Het gastland mag niet verlangen dat dergelijke verklaringen een specifiek bedrag van bestaansmiddelen vermelden.
Ten aanzien van de voorwaarde inzake voldoende bestaansmiddelen is Artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2004/38/EG van toepassing;
l) het gastland mag familieleden op wie Artikel 10, lid 1, onder e), punt i), of Artikel 10, lid 2 of lid 3, van dit akkoord van toepassing is en die overeenkomstig Artikel 7, lid 1, onder d), of Artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG, in het gastland verblijven, er alleen toe verplichten om, naast de in dit lid, onder i), bedoelde identiteitsdocumenten, de volgende bewijsstukken als bedoeld in Artikel 8, lid 5, of Artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG te overleggen:
i. i) een document waaruit de verwantschap of het bestaan van een geregistreerd partnerschap blijkt;
ii) een verklaring van inschrijving of, indien een inschrijvingssysteem ontbreekt, een ander bewijs dat de burger van de Unie of de onderdaan van het Verenigd Koninkrijk bij wie zij verblijven, daadwerkelijk in het gastland verblijft;
iii) voor rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn onder de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en voor rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn die te hunnen laste zijn, alsmede voor die van de echtgenoot of geregistreerde partner, stukken ter staving dat aan de voorwaarden van Artikel 2, lid 2, onder c) of d), van Richtlijn 2004/38/EG is voldaan;
iv) voor de personen als bedoeld in Artikel 10, lid 2 of lid 3, van dit akkoord: een door de desbetreffende autoriteit in het gastland overeenkomstig Artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven document.
Met betrekking tot de voorwaarde inzake toereikende middelen van bestaan, is ten aanzien van familieleden die zelf burger van de Unie of onderdaan van het Verenigd Koninkrijk zijn, Artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2004/38/EG van toepassing;
m) het gastland mag familieleden op wie Artikel 10, lid 1, onder e), punt ii), lid 2, of Artikel 10, lid 4, van dit akkoord toepassing is, er alleen toe verplichten om, naast de in dit lid, onder i), bedoelde identiteitsdocumenten, de volgende bewijsstukken als bedoeld in Artikel 8, lid 5, en Artikel 10, lid 2, van Richtlijn 2004/38/EG te overleggen:
i. i) een document waaruit de verwantschap of het bestaan van een geregistreerd partnerschap blijkt;
ii) een verklaring van inschrijving of, indien een inschrijvingssysteem ontbreekt, een ander bewijs van verblijf in het gastland, van de burger van de Unie of van de onderdaan van het Verenigd Koninkrijk bij wie zij zich in het gastland voegen;
iii) voor echtgenoten of geregistreerde partners: een document waaruit de verwantschap of het bestaan van een geregistreerd partnerschap voor het eind van de overgangsperiode blijkt;
iv) voor rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn onder de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en voor rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn die te hunnen laste zijn, alsmede voor die van de echtgenoot of geregistreerde partner: stukken ter staving dat zij voor het eind van de overgangsperiode verwant waren met burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk en aan de voorwaarden van Artikel 2, lid 2, onder c) of d), van Richtlijn 2004/38/EG inzake leeftijd of afhankelijkheid voldoen;
v) voor de personen als bedoeld in Artikel 10, lid 4, van dit akkoord: bewijs dat voor het eind van de overgangsperiode een duurzame relatie met een burger van de Unie of een onderdaan van het Verenigd Koninkrijk bestond, die ook daarna voortduurt;
n) voor andere gevallen dan die vermeld onder k), l) en m), verplicht het gastland aanvragers niet tot het overleggen van bewijsstukken die verder gaan dan wat strikt noodzakelijk en evenredig is om aan te tonen dat aan de voorwaarden inzake het recht van verblijf uit hoofde van deze titel is voldaan;
o) de bevoegde autoriteiten van het gastland helpen de aanvragers om aan te tonen dat zij in aanmerking komen en om eventuele fouten of omissies in hun aanvragen te voorkomen; zij bieden de aanvragers de gelegenheid om aanvullend bewijs te overleggen en om eventuele tekortkomingen, fouten of omissies te verhelpen;
p) aanvragers kunnen systematisch aan een controle van hun strafrechtelijke antecedenten en een veiligheidscontrole worden onderworpen met als enig doel na te gaan of de in Artikel 20 van dit akkoord vermelde beperkingen eventueel van toepassing zijn. Daartoe kunnen aanvragers ertoe worden verplicht strafrechtelijke veroordelingen te vermelden die ten tijde van de aanvraag overeenkomstig het recht van het land van veroordeling in hun strafblad zijn opgenomen. Wanneer het gastland dat van wezenlijk belang acht, kan het ten aanzien van de raadpleging van andere landen over eerdere strafrechtelijke gegevens de procedure toepassen van Artikel 27, lid 3, van Richtlijn 2004/38/EG;
q) het nieuwe verblijfsdocument bevat een verklaring dat het overeenkomstig dit akkoord is afgegeven;
r) de aanvrager heeft in het gastland toegang tot gerechtelijke en, in voorkomend geval, administratieve rechtsmiddelen om tegen een besluit waarbij hem de verblijfsstatus wordt geweigerd, beroep in te stellen. De rechtsmiddelen voorzien in de mogelijkheid van onderzoek van de wettigheid van het besluit, alsmede van de feiten en omstandigheden die het voorgenomen besluit rechtvaardigen. Dergelijke rechtsmiddelen garanderen dat het besluit niet onevenredig is.
2. Tijdens de in lid 1, onder b), van dit Artikel bedoelde periode en de eventuele verlenging daarvan met één jaar uit hoofde van dat lid, onder c), worden alle rechten waarin dit deel voorziet, geacht van toepassing te zijn op burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun respectieve familieleden en andere personen die in het gastland verblijven, overeenkomstig de voorwaarden en behoudens de beperkingen als vermeld in Artikel 20.
3. In afwachting van een eindbeslissing van de bevoegde autoriteiten over een aanvraag als bedoeld in lid 1, en in afwachting van een eindbeslissing ingeval een rechtsmiddel is ingesteld tegen een afwijzing van een dergelijke aanvraag door de bevoegde administratieve autoriteiten, worden alle rechten waarin dit deel voorziet, geacht op de aanvrager van toepassing te zijn, met inbegrip van Artikel 21 inzake waarborgen en het recht van beroep en onverminderd de voorwaarden als vermeld in Artikel 20, lid 4.
4. Wanneer een gastland ervoor heeft gekozen om burgers van de Unie of onderdanen van het Verenigd Koninkrijk, hun familieleden, en andere personen die overeenkomstig de in deze titel vermelde voorwaarden op zijn grondgebied verblijven, niet ertoe te verplichten om als een voorwaarde voor legaal verblijf een nieuwe verblijfsstatus als bedoeld in lid 1 aan te vragen, hebben degenen die op grond van deze titel in aanmerking komen voor een verblijfsrecht, het recht om overeenkomstig de voorwaarden als vermeld in Richtlijn 2004/38/EG een verblijfsdocument te ontvangen, dat digitaal van vorm kan zijn en een verklaring bevat dat het in overeenstemming met dit akkoord is afgegeven.

Artikel 19

Afgifte van verblijfsdocumenten tijdens de overgangsperiode

1. Tijdens de overgangsperiode kan een gastland toestaan dat aanvragen voor een verblijfsvergunning of een verblijfsdocument als bedoeld in Artikel 18, leden 1 en 4, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit akkoord op basis van vrijwilligheid worden ingediend.
2. Besluiten om dergelijke aanvragen te aanvaarden of te weigeren worden in overeenstemming met Artikel 18, leden 1 en 4, genomen. Besluiten uit hoofde van Artikel 18, lid 1, blijven tot na het eind van de overgangsperiode zonder gevolg.
3. Wanneer een aanvraag uit hoofde van Artikel 18, lid 1, voor het eind van de overgangsperiode wordt aanvaard, mag het gastland het besluit waarbij de verblijfsstatus wordt verleend, niet voor het eind van de overgangsperiode intrekken op andere gronden dan die welke worden vermeld in hoofdstuk VI en Artikel 35 van Richtlijn 2004/38/EG.
4. Wanneer een aanvraag voor het eind van de overgangsperiode wordt afgewezen, kan de aanvrager op eender welk moment voor het verstrijken van de in Artikel 18, lid 1, onder b), vermelde periode een nieuwe aanvraag indienen.
5. Onverminderd lid 4 kunnen de rechtsmiddelen uit hoofde van Artikel 18, lid 1, onder r), worden ingesteld met ingang van de datum van een besluit tot weigering van een aanvraag als bedoeld in lid 2 van dit Artikel.

Artikel 126

Overgangsperiode
Op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord begint een overgangs- of uitvoeringsperiode, die eindigt op 31 december 2020.
Het vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 8.111). De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis, indien hij:

a.beschikt over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort; of
b.het bewijs van zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen levert.
2). De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel en beschikt over een geldig paspoort, heeft rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis.

Artikel 8.12

1). De vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, heeft langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt;
c. is ingeschreven voor een opleiding die is opgenomen in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in
artikel 6.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of in het Centraal register beroepsopleidingen, bedoeld in
artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, om als hoofdbezigheid een studie of beroepsopleiding te volgen, beschikt over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt, en hij met een verklaring of een gelijkwaardig middel naar zijn keuze de zekerheid verschaft dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan voor zichzelf en zijn familieleden;
d. een familielid als bedoeld in
artikel 8.7, tweede lid, is van een vreemdeling als bedoeld onder a of b;
e. de echtgenoot, de geregistreerde partner of een kind is dat ten laste is van een vreemdeling als bedoeld onder c;
f. familielid is als bedoeld in
artikel 8.7, derde lid, en hij in het land van herkomst ten laste is van of inwoont bij een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c;
g. familielid is als bedoeld in
artikel 8.7, derde lid, en hij vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, strikt behoeft; of
h. partner is als bedoeld in
artikel 8.7, vierde lid, en hij een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, dan wel rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn, jonger dan 18 jaar, is van een zodanige partner.
2). Het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, eindigt niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is:
a. in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval;
b. indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;
c. gedurende een periode van ten minste zes maanden, nadat hij onvrijwillige werkloos is geworden door de afloop van een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;
d. indien hij een beroepsopleiding gaat volgen, die, behoudens ingeval van onvrijwillige werkloosheid, verband houdt met de voorafgaande beroepsactiviteit.
Vreemdelingencirculaire 2000 (B)
B13/2. Aanvraagprocedure terugtrekkingsakkoord verblijfsrecht korter dan vijf jaar
2.1.
Voorwaarden voor verlening van een verblijfsdocument.
VK-onderdaan en familieleden
De IND verleent een verblijfsdocument op grond van artikel 18 en 19 van het terugtrekkingsakkoord aan de VK-onderdaan en zijn familielid:
a.die voldoen aan de criteria van artikel 13, eerste lid van het terugtrekkingsakkoord; en
b.die op grond van artikel 18, eerste lid onder i van het terugtrekkingsakkoord beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding.
Ad a en b.
De IND verstrekt een verblijfsdocument als de VK-onderdaan en zijn familielid voor verblijfsrecht op grond van artikel 13 van het terugtrekkingsakkoord in aanmerking komen en derhalve voldoen aan de artikelen 6, 7 en 14 van de richtlijn 2004/38/EG. Deze artikelen zijn nader uitgewerkt in de artikelen 8.7 t/m 8.25 Vb (afgezien van de bepalingen die zien op duurzaam verblijfsrecht) en de beleidsregels die zien op het recht van de EU, als bedoeld in het deel van paragraaf B10/2 Vc dat ziet op de artikelen 8.7 t/m 8.25 Vb.
Op grond van de vrije bewijsleer kunnen de VK-onderdaan en zijn familielid dit met alle bewijsmiddelen aantonen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Richtlijn nr. 2003/86/EG.
7.Op grond van artikel 8.11 van het Vb.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Artikel 7:2 van de Awb.