ECLI:NL:RBDHA:2022:240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/09/583659 / FA RK 19-8526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van meerderjarige personen met behoud van familierechtelijke betrekkingen

Op 17 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, [X], een verzoek tot adoptie heeft ingediend voor de meerderjarige [YY] en [YYY]. Het verzoek is ingediend op 5 november 2019, met als doel de familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en de kinderen in stand te houden. De vader, die de adoptie ondersteunt, is de echtgenoot van verzoekster. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het verzoekschrift en verklaringen van de betrokkenen. Tijdens de zitting op 2 december 2021 zijn verzoekster, de vader, [YY] en [YYY] verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie van meerderjarigen volgens Nederlands recht niet mogelijk is, omdat [YY] en [YYY] op het moment van indiening van het verzoek respectievelijk 36 en 34 jaar oud waren. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er een sterke emotionele band bestaat tussen verzoekster en de kinderen, de wettelijke vereisten voor adoptie niet zijn vervuld. De rechtbank heeft ook het recht op family life onder artikel 8 EVRM in overweging genomen, maar concludeerde dat dit niet leidt tot een uitzondering op de wettelijke vereisten voor adoptie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen zeer bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de voorwaarde van minderjarigheid terzijde wordt gesteld. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie afgewezen, met de overweging dat de emotionele redenen voor het verzoek niet voldoende zijn om af te wijken van de wetgeving die adoptie van meerderjarigen uitsluit. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 19-8526
Zaaknummer: C/09/583659
Datum beschikking: 17 januari 2022

Adoptie

Beschikking op het op 5 november 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[X]

verzoekster,
volgens het verzoekschrift wonende te [woonplaats 1] ,
volgens de basisregistratie persoonsgegevens wonende te Frankrijk,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[Y]

echtgenoot van verzoekster en vader van na te noemen belanghebbenden,
hierna: de vader,
wonende te Frankrijk,

[YY] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna: [YY] ,

[YYY] ,

wonende in de [woonplaats 3] .
hierna: [YYY] .

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift, met begeleidende brief;
- het F9-formulier van 20 november 2019, met bijlage, van de zijde van verzoekster;
- het F9-formulier van 5 februari 2020 van de zijde van verzoekster;
- het F9-formulier van 1 april 2020, met bijlage, van de zijde van verzoekster.
Op 2 december 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank via een videoverbinding behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat, de vader, [YY] en [YYY] .

Verzoek

Het verzoek strekt tot adoptie door verzoekster van [YY] en [YYY] voornoemd, waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen de vader en [YY] en [YYY] in stand dienen te blijven.
De vader ondersteunt het adoptieverzoek.

Feiten

-Uit het op [echtscheidingsdatum] 1988 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en [moeder van YY en YYY] (hierna: de moeder) zijn geboren:
- [YY] , op [geboortedatum 1] 1982 te [geboorteplaats 1] , Brunei
(hierna: [YY] ), en
- [YYY] , op [geboortedatum 2] 1985 te [geboorteplaats 2] , Brunei
(hierna: [YYY] ).
- Verzoekster en de vader zijn op [huwelijksdatum] 1996 te [huwelijksplaats] , Verenigd Koninkrijk, met elkaar gehuwd.
- De moeder is op [datum] 2001 te [plaatsnaam] , Australië, overleden.
- Bij beschikking van 17 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam, is de adoptie van de twee kinderen van verzoekster uit een eerdere relatie: [kind van X 1] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 3] 1991 ( [kind van X 1] ), en [kind van X 2] , geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 4] 1993 ( [kind van X 2] ), door de vader uitgesproken.
- Verzoekster, de vader en [YYY] en [YY] hebben de Nederlandse nationaliteit.

Beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 3 eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om van het verzoek ten aanzien van [YY] kennis te nemen.
De rechtbank acht ten aanzien van het verzoek met betrekking tot [YYY] – nu hij , anders dan [YY] , niet in Nederland woont – gelet op de hiervoor vermelde feiten en de toelichting van verzoekster en de vader ter zitting over hun gedeelde verblijf in Nederland, dan wel in Frankrijk, voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer aanwezig om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Verzoekster heeft te kennen gegeven dat zij in een familierechtelijke betrekking tot [YY] en [YYY] wenst te geraken omdat zij sinds oktober 1995 een relatie heeft met de vader en vanaf dat moment in gezinsverband de zorg en opvoeding over [YY] en [YYY] heeft gedragen. Sinds oktober 1995 vormen zij en [kind van X 1] en [kind van X 2] , haar twee kinderen uit een eerder huwelijk, samen met de vader en [YY] en [YYY] een gezin. Ook nadat [YY] en [YYY] op zichzelf zijn gaan wonen (in 2001 en 2003) bleef de gezinsband.
[kind van X 1] en [kind van X 2] hebben op 23 februari 2000 de geslachtsnaam van de vader gekregen en hun adoptie door de vader is bij beschikking van 17 februari 2016 van de rechtbank Amsterdam uitgesproken. [kind van X 1] was op dat moment van die uitspraak 24 jaar oud, [kind van X 2] was 22 jaar oud.
[YY] en [YYY] hadden een sterke band met hun moeder, het ontstaan van het samengestelde gezin van verzoekster en de vader in 1995 was voor [YY] en [YYY] moeilijk. Na het overlijden van de moeder van [YY] en [YYY] volgde een rouwproces van een periode van ongeveer tien jaar. Achteraf gezien, zo stelt verzoekster, hadden zij en de vader gelijktijdig met de adoptie door de vader van [kind van X 1] en [kind van X 2] in 2016 de adoptie van [YY] en [YYY] door haar moeten regelen, zodat de posities van alle kinderen in hun gezin gelijkwaardig zouden zijn. [YY] en [YYY] waren in 2016 echter emotioneel nog niet aan een adoptie door haar toe. Overigens, zo stelt verzoekster, was het slagen van een adoptieprocedure toentertijd ook vrijwel uitgesloten.
Helemaal nu [YY] en [YYY] zelf kinderen hebben gekregen en [YY] het kind van zijn partner heeft geadopteerd, ziet verzoekster het belang van gelijkwaardigheid in het gezin. Nu zij meer dan 25 jaar voor [YY] en [YYY] heeft gezorgd wenst zij voor [YY] en [YYY] alsnog gelijkwaardigheid in haar gezin, zodat zij met zijn allen een “normaal” gezin vormen. Zij wenst, zich nu realiserend dat zij dit veel eerder had moeten doen, de juridische situatie gelijk te trekken met de feitelijke situatie, zodat ook erfrechtelijk gelijkheid ontstaat.
Bij de stukken bevinden zich schriftelijke verklaringen van de vader, van [YY] en van [YYY] van 23 september 2019 waarbij zij meedelen in te stemmen met de adoptie door verzoekster, en zich bewust te zijn van de (juridische) gevolgen daarvan
.
[YY] heeft voorts bij brief van 27 september 2019 zijn mening over de verzochte adoptie gegeven, terwijl [YYY] dat bij brief van 7 oktober 2019 heeft gedaan.
[YY] heeft -kort weergegeven- meegedeeld dat familie-eenheid, hoewel hij dat in zijn jeugd niet zo vond maar nu hij volwassen is wel, heel belangrijk vindt en dat hij wenst dat de juridische situatie wordt gelijkgetrokken met de feitelijke situatie, waarin verzoekster en haar twee kinderen, en zijn vader en hij en [YYY] een gezin vormen. Ook vanuit zijn geloofsovertuiging is hij van mening dat twee losse entiteiten binnen één familie niet zouden moeten mogen bestaan; dat is niet bevorderlijk noch voordelig. Daarnaast brengt de eeuwenoude familietraditie van [geslachtsnaam Y] volgens [YY] met zich dat steeds naar familie eenheid wordt gestreefd. Door de jaren heen heeft hij verzoekster steeds meer als zijn tweede moeder, zijn moeder en verzorgster beschouwd. Door een adoptie door haar wordt recht gedaan aan de werkelijkheid. Voorts acht [YY] het voor zijn nageslacht van belang dat hij in familierechtelijke betrekking tot verzoekster komt te staan.
[YYY] heeft -kort weergegeven- meegedeeld dat hij een sterke band met zijn biologische moeder had, maar dat hij, nadat zij overleden is gaandeweg en door de jaren heen in een relatie tot verzoekster is gekomen waarbij hij haar als zijn moeder ziet. Thans is sprake van een sterke familieband tussen hem en verzoekster en haar kinderen, zijn broer en zijn vader. Zij voelen zich samen als één familie, terwijl dat formeel niet het geval is. [YYY] wenst daarom formalisering van deze situatie.
Inhoudelijke beoordeling
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door twee personen tezamen worden gedaan indien zij tenminste zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd.
Verder kan een verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient voorts aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
De vader en [YY] en [YYY] stemmen in met het verzoek. De rechtbank stelt, met verzoekster, vast dat in dit geval, mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, aan de voor adoptie gestelde voorwaarden is voldaan, echter met uitzondering van het vereiste “dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is” (art. 1:228 lid 1 onder a BW). Vaststaat dat [YY] en [YYY] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift,
op 5 november 2019, respectievelijk 36 en 34 jaar oud en dus ruimschoots meerderjarig waren. Hieruit volgt dat adoptie van [YY] en [YYY] door verzoekster op grond van Nederlands recht niet mogelijk is.
Verzoekster heeft gesteld dat het feit dat [YY] en [YYY] meerderjarig zijn niet in de weg kan staan aan de adoptie. Verwezen wordt in dit kader naar het recht op family life, zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM.
Hieromtrent geldt het volgende. Artikel 8 EVRM heeft niet de strekking een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen, kan derhalve in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Ook de enkele omstandigheid dat door de weigering van een adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband levert nog geen inbreuk op art. 8 EVRM op. Onder omstandigheden kan een weigering een adoptie toe te staan echter wel een ongeoorloofde inmenging opleveren in het gezins- of familieleven van [YY] en [YYY] en verzoekster, als bedoeld in artikel 8 EVRM, zodat terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW gerechtvaardigd is. Alsdan moet sprake zijn van een zeer uitzonderlijke geval en van zeer bijzondere omstandigheden (vgl. de conclusie van A-G Vlas voor Hoge Raad 25 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BY5053 en de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Minister voor Rechtsbescherming van 1 oktober 2019 betreffende ‘Antwoorden Kamervragen over de (on)mogelijkheid voor volwassenen om geadopteerd te worden, gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl, m.n. het antwoord op de vragen 3, 7 en 8).
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie dat de voorwaarde van artikel 1:228, lid 1, onder a, BW terzijde kan worden geschoven. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt het volgende. Sinds oktober 1995 leven verzoekster, de twee kinderen van verzoekster, de vader en [YY] en [YYY] in gezinsverband met elkaar. Verzoekster deelde de zorg over [YY] en [YYY] met de vader. Het gezin van verzoekster en de vader is in verband met het werk van de vader veelvuldig verhuisd naar verschillende vreemde landen. In de periode van oktober 1995 tot het overlijden van hun moeder in 2001 hebben [YY] en [YYY] het in dat samengestelde gezin emotioneel moeilijk gehad. Met name [YY] zegt een moeilijke jeugd gehad te hebben. Hij heeft zijn jeugd ervaren als een “gebroken” jeugd die gekenmerkt werd door veel verhuizingen en verblijf op een kostschool. Na het overlijden van hun moeder, met wie [YY] en [YYY] regelmatig omgang hadden, zijn zij verzoekster steeds meer als (hun) moeder gaan beschouwen. In 2016 heeft de vader de twee kinderen van de moeder uit een eerdere relatie, [kind van X 1] en [kind van X 2] , geadopteerd. Deze kinderen waren toen al meerderjarig. Verzoekster heeft gesteld dat zij er spijt van heeft dat zij toen ook niet de adoptie van [YY] en [YYY] door haar heeft getracht te realiseren, zodat er eerder gelijkwaardigheid tussen de vier kinderen in het samengestelde gezin van verzoekster en de vader ontstond, dit temeer daar [YY] en [YYY] nu zelf al kinderen hebben gekregen, die haar oma noemen. In 2016 waren [YY] en [YYY] echter nog niet aan de adoptie door verzoekster toe. Inmiddels, na een langdurige rouwperiode, staan [YY] en [YYY] daar, zoals volgens verzoekster in 2019 bleek, wel voor open. Eerst op dat moment, zo begrijpt de rechtbank kon het gezin aan de vervolmaking toekomen, hetgeen voor verzoekster die zich pas toen door [YY] en [YYY] als moeder geaccepteerd voelde, na een voor haar zeer moeilijke periode, helend werkte en welke situatie door een adoptie nog eens extra bekroond wordt.
De rechtbank volgt verzoekster niet in haar standpunt dat, nu haar twee kinderen volgens beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016 tijdens hun meerderjarigheid konden worden geadopteerd, de adoptie van [YY] en [YYY] door haar thans voor de hand ligt. De rechtbank is van oordeel dat bij een adoptie van een meerderjarige 6 of 4 jaar na het bereiken van de meerderjarigheid een andere belangenafweging kan spelen dan bij een adoptie van een meerderjarige 18 of 16 jaar na het bereiken van de meerderjarigheid, zoals in het onderhavige verzoek het geval is.
Ook het argument van verzoekster dat er thans kleinkinderen belang hebben bij de adoptie van [YY] en [YYY] , passeert de rechtbank nu deze kleinkinderen in 2016 ook al geboren waren, en dat belang toen kennelijk niet door verzoekster is onderkend.
De rechtbank overweegt voorts dat vaststaat dat er een feitelijk gezinsverband is tussen verzoekster en [YY] en [YYY] . Het is echter in deze tijd – waarin stiefouders en samengestelde gezinnen steeds vaker voorkomen – niet uitzonderlijk dat iemand een zeer goede sociale en emotionele band, die gelijkenis heeft met een familiale band, heeft met zijn of haar “sociale” ouder, zeker wanneer de “sociale” ouder een overleden juridische ouder van wie veel werd gehouden en die zeer wordt gemist, vervangt. In deze gezinnen wordt zonder dat er noodzakelijkerwijs geadopteerd wordt door de “sociale” ouder in een harmonieus gezinsverband met elkaar samengeleefd. De rechtbank is in dat licht van oordeel dat het gestelde (formele) gezinsverband met daarin gelijkheid voor alle kinderen uit het gezin van verzoekster, in onvoldoende mate een omstandigheid is die moet leiden tot een uitzondering op het minderjarigheidsvereiste bij adoptie. Naar het oordeel van de rechtbank zal een adoptie in de onderlinge verstandhouding tussen de gezinsleden niets veranderen; de goede onderlinge verstandhouding en betrokkenheid zal gelijk blijven.
De rechtbank is uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting gebleken dat slechts emotionele redenen hebben geleid tot de indiening van het onderhavige verzoekschrift waarbij psychische heling en verwerking van het verleden door verzoekster en [YY] en [YYY] de hoofdtoon voeren. Hoe begrijpelijk de rechtbank de wens van verzoekster om [YY] en [YYY] te adopteren ook vindt, is de rechtbank van oordeel dat van zeer bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld in dit geval niet is gebleken.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de mogelijkheid van adoptie een maatregel ter bescherming van minderjarigen betreft. Het zou de rechtsvormende taak van de rechter ook daarom ver te buiten gaan indien de rechtbank deze adoptie zou toestaan, daar waar de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen alleen adoptie van minderjarigen toe te staan, temeer daar de wetgever er juist voor heeft gekozen om bij de herziening van de wetgeving met betrekking tot adoptie in 1998 er niet voor gekozen heeft om het uitgangspunt dat adoptie een maatregel van kinderbescherming is, los te laten.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot adoptie zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W. de Wit, J.M. Vink en W.G. de Boer, rechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2022.