ECLI:NL:RBDHA:2022:242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
C/09/601156 / FA RK 20-7370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van een meerderjarig persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarig persoon, [X], door verzoekers [verzoeker 1] en [verzoeker 2]. Het verzoekschrift was ingediend op 15 oktober 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] op het moment van indiening van het verzoek 29 jaar oud was, en dat de adoptievoorwaarden zoals gesteld in het Burgerlijk Wetboek niet voldaan waren. De verzoekers, die sinds 1995 samenleven en in 2007 zijn gehuwd, hebben een emotionele band met [X] en hebben hem in verschillende periodes van zijn leven bijgestaan. Echter, de rechtbank oordeelde dat de adoptie niet in het belang van [X] was, aangezien hij nooit voor een lange periode deel uitmaakte van hun gezin. De rechtbank heeft ook overwogen dat de adoptie een maatregel ter bescherming van minderjarigen is en dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om alleen adoptie van minderjarigen toe te staan. De rechtbank heeft het verzoek tot adoptie afgewezen, zowel primair als subsidiair, en heeft opgemerkt dat de belangen van de biologische ouders van [X] niet geschaad worden door deze beslissing. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bijgestaan door een griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-7370
Zaaknummer: C/09/601156
Datum beschikking: 17 januari 2022

Adoptie

Beschikking op het op 15 oktober 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker 1] en [verzoeker 2]

verzoekers, dan wel verzoeker [verzoeker 1] of verzoeker [verzoeker 2] ,
verzoeker [verzoeker 1] wonende in de Bondsrepubliek Duitsland,
verzoeker [verzoeker 2] wonende te Zweden,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[X]

hierna: [X] ,
wonende te ‘s-Gravenhage,

[vader van X] ,

de vader van [X] ,
ten tijde van de indiening van het verzoekschrift wonende op een onbekend adres in of buiten Nederland,

[moeder van X]

de moeder van [X] ,
ten tijde van de indiening van het verzoekschrift wonende op een onbekend adres in of buiten Nederland.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift en de begeleidende brief bij het verzoekschrift van 13 oktober 2021;
- het 9-formulier van 29 november 2021, met bijlage (pleitnotities), van de zijde van verzoekers.
Op 2 december 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank via een videoverbinding behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekers met hun advocaat en [X] .
Door de advocaat van verzoekers zijn pleitnotities overgelegd.
De rechtbank stelt vast dat bij de oproep door de rechtbank voor de mondelinge behandeling ter terechtzitting de moeder en de vader van [X] geen bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland hadden. Zoals blijkt uit de door de griffier in het dossier gevoegde gegevens is de moeder openbaar opgeroepen in de Staatscourant van 2 september 2021, nummer 40226, en is de vader opgeroepen in de Staatscourant van 3 september 2021, nummer 40257. De vader en de moeder zijn desondanks niet verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt primair tot adoptie van [X] door verzoekers, subsidiair door verzoeker [verzoeker 1] .

Feiten

- [X] is volgens gelegaliseerde geboorteakte [nr.] , opgemaakt te [geboorteplaats X] , Democratische Republiek Congo (DRC), geboren op [geboortedatum 1] 1991, als zoon van [vader van X] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2] 1962 en [moeder van X] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3] 1965.
- [X] is volgens de basisregistratie personen (brp) geboren op [geboortedatum 1] 1991 te [andere geboorteplaats] , Angola.
- [X] is in 1998 in Nederland aangekomen.
- [X] heeft een onbekende nationaliteit.
- Verzoekers leven samen sinds 1995 en zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] 2007.
- Verzoekers hebben de Nederlandse nationaliteit.

Beoordeling

De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, voldoende aanknopingspunten met de Nederlandse rechtssfeer aanwezig om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Verzoekers hebben te kennen gegeven dat zij in een familierechtelijke betrekking wensen te geraken met [X] omdat zij als (pleeg)broers/(pleeg)ouders in het leven van [X] betrokken waren sinds hij ongeveer 7 jaar oud was. Tussen verzoekers en [X] bestaat een hechte, emotionele gezinsband die zij juridisch bevestigd wensen te zien.
Volgens verzoekers is [X] in 1998, alleen en zonder zijn moeder, naar Nederland gekomen. Hij verbleef aanvankelijk bij zijn vader en zijn partner maar is in 1999 in het kader van een ondertoezichtstelling geplaatst in het pleeggezin van de ouders van verzoeker [verzoeker 2] . Nadat in 2001 de vader van verzoeker [verzoeker 2] eens op bezoek kwam bij verzoekers en hij toen [X] bij zich had, hebben verzoekers [X] een vakantieplek geboden. [X] voelde zich bij verzoekers veilig en hij vertrouwde verzoekers. Met name verzoeker [verzoeker 2] kon [X] veel individuele aandacht geven. In 2008 werd [X] uit het pleeggezin van de vader van verzoeker [verzoeker 2] geplaatst. [X] was zijn structuur kwijt en belandde in de psychiatrie. Bij toeval ontmoette verzoeker [verzoeker 2] hem in 2009 en er ontstond weer contact. [X] ging naar school, leerde Nederlands, werd ondersteund en kreeg toekomstperspectief [X] werd psychisch en emotioneel stabieler. In de zomer van 2014 bezocht [X] verzoekers in Berlijn. Het contact is daarna een jaar verbroken geweest. [X] heeft nooit voor een lange periode anders dan voor (vakantie)verblijf deel uitgemaakt van het gezin van verzoekers.
Verzoekers hebben aangevoerd dat [X] sinds 2002 een voorlopige verblijfsvergunning heeft in Nederland. Aanvragen voor een definitieve verblijfsvergunning werden keer op keer afgewezen, voor het laatst in 2017. [X] beschikte tot 2018 niet over zijn originele geboorteakte. Zowel de ouders van verzoeker [verzoeker 2] als verzoekers hebben in het verleden meerdere keren de mogelijkheid van adoptie met [X] besproken. De mogelijkheden daartoe zijn toentertijd echter nooit concreet uitgezocht. Diverse teleurstellingen in het leven van [X] hebben bij hem geleid tot faalangst en terneergeslagenheid. Verzoekers hebben [X] daarbij steeds met raad en daad bijgestaan en samen met hem voorkomende problemen opgelost.
Ervaringen met de IND gaven tot nu toe geen hoop op een definitieve verblijfsvergunning in Nederland of kans op naturalisatie, zodat een adoptie van [X] wederom ter sprake kwam. Door adoptie wordt [X] onderdeel van de familie en zal hij als zodanig officieel erkend worden. Probleem is echter dat [X] inmiddels ouder is dan 18 jaar, zodat aan de voorwaarden van adoptie als vermeld in 1:228 onder a en (voor wat betreft verzoeker [verzoeker 2] ) onder c BW niet wordt voldaan. Verzoekers menen dat aan deze voorwaarden om reden dat het hier gaat om een zeer uitzonderlijk geval en van zeer uitzonderlijke omstandigheden voorbij moet worden gegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van BW geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan een dergelijk verzoek door twee personen tezamen worden gedaan indien zij tenminste zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd.
Verder kan een verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient voorts aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
b. het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
[X] heeft ter zitting verklaard met het verzoek in te stemmen.
De rechtbank stelt, met verzoekers, vast dat in dit geval in ieder geval niet , aan de voor adoptie gestelde voorwaarden is voldaan, van het vereisten van artikel 1:228 lid 1 onder a, en (voor wat betreft verzoeker [verzoeker 2] ) onder c BW. Tevens nu is gebleken dat het verblijf van [X] steeds bestond uit een weekend of een vakantie van één of meerdere weken is de rechtbank van oordeel dat ook aan de voorwaarde van artikel 1:228 lid 1 onder f BW niet is voldaan. Hoewel het verblijf van [X] in die periodes van verblijf bij verzoekers steeds door [X] en verzoekers als betekenisvol is ervaren, en aan [X] hulp en steun werd verleend, kan niet gesproken worden van een verzorgings- en opvoedingstermijn van [X] door verzoekers zoals de wetgever bedoelt.
Daarnaast overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat [X] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift, op 15 oktober 2020, 29 jaar oud en dus ruimschoots meerderjarig was. Hieruit volgt dat adoptie van [X] door verzoekers of door één van hen op grond van Nederlands recht niet mogelijk is.
Verzoekers hebben gesteld dat het feit dat [X] meerderjarig is niet in de weg kan staan aan de adoptie. Verwezen wordt in dit kader naar het recht op family life, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ( hierna: EVRM).
Hieromtrent geldt het volgende. Artikel 8 EVRM heeft niet de strekking een recht op adoptie te garanderen. Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is zonder dat wordt voldaan aan de door de nationale wet voor adoptie gestelde eisen, kan derhalve in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk in de zin van artikel 8 EVRM. Ook de enkele omstandigheid dat door de weigering van een adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband levert nog geen inbreuk op art. 8 EVRM op. Onder omstandigheden kan een weigering een adoptie toe te staan echter wel een ongeoorloofde inmenging opleveren in het gezins- of familieleven van [X] en verzoekers, als bedoeld in artikel 8 EVRM, zodat terzijdestelling van artikel 1:228 lid 1 sub a BW gerechtvaardigd is. Alsdan moet sprake zijn van een zeer uitzonderlijke geval en van zeer bijzondere omstandigheden (vgl. de conclusie van A-G Vlas voor Hoge Raad 25 januari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BY5053 en de brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van de Minister voor Rechtsbescherming van 1 oktober 2019 betreffende ‘Antwoorden Kamervragen over de (on)mogelijkheid voor volwassenen om geadopteerd te worden, gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl, m.n. het antwoord op de vragen 3, 7 en 8).
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie dat aan de voorwaarde van artikel 1:228, lid 1, onder a, BW niet terzijde worden geschoven. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaat dat verzoekers en [X] een bijzondere klik met elkaar hebben en dat hun emotionele band met elkaar goed en sterk is. Waar verzoekers hebben aangevoerd dat zij kunnen worden gezien als de “ouders dan wel pleegouders” van [X] volgt de rechtbank hen daarin niet. Hoewel is gebleken dat [X] door de jaren heen telkens voor korte periodes bij verzoekers heeft verbleven en dat zij in voor hem moeilijke periodes naar hem hebben omgekeken en hem met raad en daad hebben bijgestaan, heeft [X] nimmer voor een lange periode anders dan voor (vakantie)verblijf deel uitgemaakt van het gezin van verzoekers. Waar verzoekers hun zorg voor en hulp en steun aan [X] in verschillende periodes van zijn leven hebben ervaren als “iets dat je voor jouw kind zou doen”, is dat gegeven voor de rechtbank niet leidend voor de totstandkoming van family life en daaruit voortvloeiend van een familierechtelijke betrekking tussen verzoekers (of één van hen), zoals door verzoekers wordt beoogd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn het vooral gevoelsmatigheden en emotionele argumenten die hebben geleid tot indiening van het onderhavige verzoekschrift waarbij vooral verwerking van het verleden door verzoeker [verzoeker 2] en door [X] de hoofdtoon voeren. Daarnaast sluit de rechtbank niet uit dat ook zorgen om de verblijfsstatus van [X] hebben geleid tot het, in dat geval dan ook oneigenlijk gedane, verzoek tot adoptie. Hoe begrijpelijk de rechtbank de wens van verzoekers en [X] ook vindt, is zij van oordeel dat van een zeer uitzonderlijk geval zoals hiervoor vermeld in dit geval niet is gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank zal een adoptie in de onderlinge verstandhouding van verzoekers en [X] feitelijk niets veranderen, de goede onderlinge verstandhouding en de betrokkenheid zal gelijk blijven.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de mogelijkheid van adoptie een maatregel ter bescherming van minderjarigen betreft. Het zou de rechtsvormende taak van de rechter ook daarom ver te buiten gaan indien de rechtbank deze adoptie zou toestaan, daar waar de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen alleen adoptie van minderjarigen toe te staan, temeer daar de wetgever er juist voor heeft gekozen om bij de herziening van de wetgeving met betrekking tot adoptie in 1998 er niet voor gekozen heeft om het uitgangspunt dat adoptie een maatregel van kinderbescherming is, los te laten.
Uit het voorgaande volgt dat zowel het primaire als het subsidiaire verzoek tot adoptie zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de biologische ouders van [X] merkt de rechtbank nog het volgende op.
Zowel de biologische vader als de biologische moeder is opgeroepen bij advertentie in de Staatscourant. Ter zitting is gebleken dat [X] inmiddels contact heeft met zijn biologische moeder en dat [X] bekend is met haar adres, maar dat hij er bewust voor heeft gekozen om haar niet in de onderhavige procedure te betrekken. [X] is ook bekend met de verblijfplaats van zijn biologische vader. De rechtbank dient, nu zij met het voorgaande bekend is, beide ouders de gelegenheid te geven om in de onderhavige procedure te verschijnen. Daar de rechtbank op beide voorliggende verzoeken afwijzend beslist is zij evenwel van oordeel dat -nu de belangen van beide ouders niet worden geschonden- daaraan voorbij kan worden gegaan.

Beslissing

De rechtbank:
wijst zowel het primaire als het subsidiaire verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.W. de Wit, J.M. Vink en W. de Boer rechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2022.