ECLI:NL:RBDHA:2022:253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
NL21.10199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige biseksualiteit en bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 januari 2022, wordt de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Iraakse nationaliteit bezittende man, afgewezen. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd in 2016 niet-ontvankelijk verklaard. In 2019 diende hij een opvolgende aanvraag in, waarbij hij stelde biseksueel te zijn en te vrezen voor vervolging door zijn familie vanwege zijn seksuele geaardheid en zijn bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de biseksualiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft onvoldoende gedetailleerde en overtuigende verklaringen afgelegd over zijn seksuele gerichtheid en de gevolgen daarvan in zijn leven. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser over zijn biseksualiteit te vaag en oppervlakkig zijn, en dat hij niet in staat is gebleken om zijn afwending van de islam en zijn bekering tot het christendom aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Echter, de rechtbank vernietigt het inreisverbod dat aan eiser is opgelegd, omdat dit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de medische problematiek van eiser en zijn betrokkenheid bij de LHBTI-gemeenschap niet op kenbare wijze heeft betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank verklaart het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond, maar het beroep tegen het inreisverbod gegrond, en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

ProcesverloopBij besluit van 21 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.10200, op 3 december 2021 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Said. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1992 en de Iraakse nationaliteit te bezitten. Op 14 augustus 2015 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op 8 juni 2016 heeft verweerder de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 28 juli 2016 ongegrond verklaard. [1]
2. Op 26 april 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is. Eisers broer en vader hebben hem met de dood bedreigd nadat zij foto’s van eiser hebben gezien op de sociale media van Cocktail [plaatsnaam]. Vanwege zijn biseksualiteit is eiser ook uit de islam getreden. Hij heeft zich later bekeerd tot het christendom.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit en nationaliteit;
  • Biseksuele gerichtheid;
  • Bedreigingen door de familie;
  • Afwenden van de islam;
  • Bekering tot het christendom.
4. Verweerder heeft de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder acht de overige relevante elementen niet geloofwaardig. Eiser heeft summier verklaard over hoe hij erachter kwam dat hij biseksueel was. Daarnaast heeft eiser oppervlakkig verklaard hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft geaccepteerd en hoe dit voor hem is geweest. Ook de verklaringen van eiser over zijn relaties blijven vaag en oppervlakkig. Eiser ontplooit weliswaar allerlei activiteiten binnen de LHBTI-gemeenschap, maar dit leidt niet tot de conclusie dat de biseksualiteit van eiser geloofwaardig moet worden geacht. Verweerder acht het verder niet aannemelijk dat eisers familie de foto’s van hem op sociale media zou hebben gezien. Eiser baseert zich slechts op vermoedens over hoe deze foto’s zijn doorgespeeld en hij plaatst zelf ook geen uitingen over zijn biseksualiteit op sociale media. Nu eisers biseksualiteit ongeloofwaardig is geacht, acht verweerder het ook niet geloofwaardig dat dit voor eiser een reden is geweest om zich van de islam af te wenden. Verder is het opmerkelijk dat eiser niet eerder heeft verklaard dat zijn afwending een motief was voor het doen van een opvolgende asielaanvraag. Ook met zijn overige verklaringen heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt wat hem heeft doen afwenden van de islam of wat er voor hem is veranderd sinds zijn afwending. Tot slot is eiser er niet in geslaagd met zijn verklaringen zijn bekering aannemelijk te maken. Zijn kennis van het christendom en de overgelegde stukken zijn op zichzelf ook geen reden om de bekering geloofwaardig te achten. Verweerder concludeert dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond omdat het een opvolgende aanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard. [2]
5. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De gehoren
6. Eiser voert aan dat tijdens het gehoor opvolgende aanvraag ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een registertolk van C1-niveau. Volgens eiser biedt het gehoor daardoor onvoldoende waarborgen voor de conclusie dat dit een getrouwe weergave is van zijn verklaringen. Volgens de Orde van Registertolken en -vertalers zijn tolken van B2-niveau slechts voldoende voor het voeren van alledaagse gesprekken, maar niet voor het behandelen van meer complexe, specialistische thema’s. Daartoe verwijst eiser mede naar een artikel uit Trouw. [3] Eiser benadrukt verder dat enkel tolken van C1-niveau voldoen aan de eisen van Richtlijn 2010/64/EU. Deze richtlijn ziet weliswaar op het strafrecht, maar in een zaak als deze waarin iemands leven op het spel staat, kunnen volgens eiser ook geen concessies worden gedaan bij de kwaliteit. Verder heeft verweerder niet gemotiveerd dat er geen registertolk van C1-niveau beschikbaar waren. Verweerder had dan ook nader overleg moeten plegen met eiser.
7. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat tijdens het gehoor opvolgende aanvraag van 3 december 2020 gebruik is gemaakt van een geregistreerde (ofwel beëdigde) vrouwelijke tolk. Sinds juli 2020 kunnen zowel tolken van C1-niveau en tolken van B2-niveau worden opgenomen in het Register van beëdigde tolken en vertalers. [4] De zogenaamde afnameplicht zoals neergelegd in artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers, vereist slechts dat een beëdigde tolk wordt ingezet. De afnameplicht strekt niet zo ver dat onderscheid moet worden gemaakt naar taalbeheersing op B2- of C1-niveau. De rechtbank volgt eiser in zoverre dat sprake is van een kwaliteitsverschil in niveau van taalbeheersing en dat de voorkeur bestaat voor het afnemen van een tolk op C1-niveau. Dit betekent echter niet dat verweerder altijd gehouden is gebruik te maken van een tolk op C1-niveau. In dit geval is van belang dat verweerder rekening heeft gehouden met eisers voorkeur voor een vrouwelijke tolk. Uit het bestreden besluit blijkt dat een vrouwelijke tolk Koerdisch ( [Naam 2] ) op C1-niveau niet beschikbaar was op de dag waarop het gehoor opvolgende aanvraag is gehouden. Daarnaast heeft eiser bij beide gehoren geantwoord dat hij in staat was om te worden gehoord en naderhand dat hij de tolk goed heeft kunnen verstaan. [5] Eiser heeft bovendien gebruik kunnen maken – en ook gebruik gemaakt – van de mogelijk tot het indienen van correcties en aanvullingen. De vraag of de hoeveelheid correcties buitensporig is geweest, is niet relevant nu uit de correcties niet is gebleken dat eiser iets naar voren had willen brengen waartoe hij door de inzet van een registertolk op B2-niveau niet in staat is geweest. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij door deze werkwijze in zijn belangen is geschaad of dat bij het gehoor opvolgende aanvraag onvoldoende procedurele maatregelen zijn getroffen.
8. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat het aanvullend gehoor op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden door gebruik te maken van een tolk die niet thuis was in christelijke begrippen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de betreffende tolk een geregistreerde tolk van C1-niveau was en dat verweerder daarmee heeft voldaan aan zijn afnameplicht. Zoals de rechtbank daarnaast onder 7 heeft overwogen, heeft eiser na afloop van het aanvullend gehoor verklaard dat hij de tolk goed heeft kunnen verstaan. Eiser heeft verder gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van correcties en aanvullingen. Ook bij het aanvullend gehoor is niet gebleken dat eiser iets naar voren had willen brengen waartoe hij door het gebruik van de betreffende tolk niet in staat is geweest. Verweerder heeft dan ook de door eiser bij het aanvullend gehoor afgelegde verklaringen, aangevuld met de correcties en aanvullingen bij het aanvullend gehoor, ten grondslag kunnen leggen aan zijn beoordeling.
De biseksuele gerichtheid
9. Voor de beoordeling van asielaanvragen waarbij seksuele geaardheid als asielmotief wordt aangevoerd, hanteert verweerder Werkinstructie (WI) 2019/17. Hierin staat dat aan de hand van vijf thema’s (het privéleven, huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI-groepen, contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie en discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst) wordt beoordeeld of van de geloofwaardigheid van de gestelde geaardheid van de betrokkene uit kan worden gegaan. In het algemeen ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst en hoe diens ervaringen in het algemeen beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling – zoals eiser – afkomstig is uit een land waar een LHBTI-gerichtheid maatschappelijk onacceptabel of strafbaar gesteld is. Volgens paragraaf 3 van de WI 2019/17 beziet verweerder de verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde seksuele gerichtheid steeds in hun onderlinge samenhang. Niet alleen wat betreft voormelde elementen en het gewicht dat verweerder hecht aan de beantwoording door de vreemdeling van vragen over één of meer van die elementen, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling (in de huidige of voorgaande procedure(s)) en door hem verstrekte gegevens.
De rechtbank acht deze wijze van beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid aanvaardbaar.
10. Verweerder heeft de gestelde biseksuele gerichtheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Allereerst mag van een asielzoeker worden verwacht dat hij bij de start van zijn asielprocedure alle motieven kenbaar maakt om asiel aan te vragen. Verweerder heeft dan ook bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat eiser pas bij deze (opvolgende) asielaanvraag heeft benoemd dat hij biseksueel is. Dit doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
11. Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder eiser bevraagd over al de onder 9 genoemde thema’s. Eiser is er echter niet in geslaagd om zijn seksuele geaardheid met zijn verklaringen aannemelijk te maken. Zo is eiser onvoldoende in staat gebleken inzicht te geven in zijn eigen ervaringen en persoonlijke beleving met betrekking tot (de ontdekking van) zijn biseksualiteit. Eiser verklaart in dat kader dat hij zich sinds zijn achttiende verbonden voelde met jongens qua liefde, gevoelens en seks. [6] Hij merkte dat hij psychisch in de war raakte, omdat hij zowel op mannen als vrouwen verliefd werd. Eiser verklaart ook dat hij van binnen zenuwachtig werd als hij een jongen of een man leuk vond. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij hier uitgebreider en diepgaander over kon verklaren. Bij het doorvragen blijft eiser echter steken in oppervlakkige verklaringen als dat hij in de war was en dat als hij iemand zag die hij leuk vond, hij dan liefdesgevoelens en seksuele gevoelens kreeg. [7] Van eiser mag ook worden verwacht dat hij kan verklaren wat de ontdekking van zijn biseksuele gevoelens voor hem heeft betekend in een land waar biseksualiteit niet wordt geaccepteerd. De verklaring dat eiser zich bewust was van de islamitische wetten en regels die zijn gevoelens voor mannen afkeurden, maar dat hij zijn gevoelens had geaccepteerd toen hij zag dat hij niet kon veranderen, is onvoldoende. [8] Hiermee geeft eiser immers ook geen inzicht in de wijze waarop hij dit proces heeft ervaren en hoe het proces is verlopen.
12. Over eisers relaties heeft verweerder kunnen overwegen dat de vage en oppervlakkige verklaringen van eiser verder afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn biseksualiteit. Zo heeft eiser over het ontstaan en verloop van zijn relatie met [naam 4] verklaard dat zij dichtbij elkaar waren en dat hij naast hem zat in de klas. [9] Eiser heeft verder voornamelijk over de fysieke aspecten verklaard van zowel de relatie met [naam 4] als over [naam 4] zelf. [10] Hij heeft echter niet kunnen duiden hoe zijn vriendschap met [naam 4] zich tot een (liefdes)relatie heeft ontwikkeld en hoe eiser de relatie heeft ervaren. Eiser heeft weliswaar over [naam 4] verklaard dat zij veel op elkaar leken, dat het een ontzettend aardige jongen was en dat hij betrouwbaar was, maar dit heeft verweerder kunnen aanmerken als een weinig op de persoon toegespitste beschrijving. [11] Nu de relatie met [naam 4] zijn eerste relatie met een man was, heeft verweerder ervan uit kunnen gaan dat dit een bijzondere ervaring voor eiser moet zijn geweest. Verweerder mocht dan ook van eiser verwachten dat hij hierover gedetailleerder en overtuigender kon verklaren dan hij heeft gedaan. Ook over zijn relatie met [naam 5] heeft eiser weinig inhoudelijk kunnen verklaren. Anders dan eiser in beroep heeft aangevoerd, blijft eiser – ook bij doorvragen – in oppervlakkigheden steken bij zijn verklaringen over [naam 5] . Zo beschrijft eiser hem meermaals als betrouwbaar, zorgzaam en mooi. [12] Ook deze verklaringen zijn te weinig op de persoon toegespitst. Verweerder heeft dan ook kunnen concluderen dat deze verklaringen eisers seksuele gerichtheid niet geloofwaardig maken. Dat verweerder niet actief vragen heeft gesteld over eisers relaties met vrouwen leidt niet tot een andere conclusie, nu het aan eiser zelf is om zijn biseksualiteit aannemelijk te maken. Hier is hij, mede gelet op het voorgaande, niet in geslaagd.
13. Ook het feit dat eiser activiteiten ontplooit en contacten heeft binnen de LHBTI-gemeenschap in Nederland, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende geacht om eiser te volgen in zijn stelling dat hij biseksueel is. Daartoe heeft verweerder kunnen oordelen dat eiser weliswaar kan verklaren over de praktische kanten van deze activiteiten, maar niet over zijn eigen gevoel en het biseksueel zijn in Nederland. Zo vindt eiser het leuk dat alle groeperingen hun eigen plek hebben en hun eigen vlag. [13] Ook vond eiser het leuk om deel te nemen aan de [plaatsnaam 2] Pride met zijn eigen organisatie. Deze verklaringen heeft verweerder als oppervlakkig kunnen aanmerken.
14. Met betrekking tot de door eiser overgelegde verklaringen van derden overweegt de rechtbank als volgt. Uit paragraaf 3.1 van de WI 2019/17 volgt dat verweerder ingebrachte informatie van derden altijd meeweegt, maar dat het gewicht dat hieraan wordt toegekend afhankelijk is van de individuele casus. Het is aan verweerder om in het bestreden besluit te motiveren hoe rekening is gehouden met ingebrachte verklaringen van derden, of waarom daarmee geen rekening is gehouden. De enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om het LHBTI-zijn aannemelijk te maken met zijn verklaringen, is onvoldoende. Dit laat echter onverlet dat de eigen verklaringen van eiser centraal staan. In het bestreden besluit heeft verweerder geoordeeld dat de door eiser overgelegde derdenverklaringen zijn activiteiten binnen de LHBTI-gemeenschap ondersteunen, maar dat deze verklaringen op zichzelf niet tot de conclusie kunnen leiden dat eisers seksuele gerichtheid geloofwaardig moet worden geacht. Verder concludeert verweerder dat de inhoud van de verklaringen strijdig is met eisers eigen verklaringen, nu in de getuigenissen van [naam 6] en [naam 7] eiser homoseksueel wordt genoemd en niet biseksueel. Eisers stelling dat dit hem ten onrechte wordt tegengeworpen, omdat veel biseksuelen niet open zijn over hun seksualiteit kan niet tot een andere conclusie leiden. Niet is gebleken dat specifiek eiser ook niet open is over zijn seksuele gerichtheid. Tegen de achtergrond van voornoemd beleid kunnen deze verklaringen dan ook niet de gezaaide twijfel over de oprechtheid van eisers gestelde seksuele gerichtheid wegnemen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de door eiser in beroep ingebrachte verklaring van [plaatsnaam], waarin hij stelt dat hij eiser zeer goed kent vanuit Koerdistan, niet overeenstemt met eisers eigen verklaringen waarin eiser in het geheel geen melding maakt van zijn contacten met [plaatsnaam].
Bedreigingen door de familie
15. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de bedreigingen van zijn familie te vrezen heeft bij terugkeer naar Irak. Uit de overgelegde berichten van Facebook blijkt niet dat de zogenaamde [naam 8] , van wie de berichten afkomstig zijn, ook daadwerkelijk eisers broer [naam 9] is, of dat deze berichten aan eiser zijn gericht. Verweerder heeft het verder opmerkelijk kunnen vinden dat een foto van eiser op sociale media bij zijn familie in Irak terecht is gekomen. Eiser heeft zich slechts op het vermoeden gebaseerd dat het de Koerden waren die eiser in [plaatsnaam] had ontmoet die de foto hebben doorgespeeld. Hier heeft eiser in beroep ook geen nadere onderbouwing voor gegeven.
Afwending van de islam
16. Ook eisers gestelde afwending van de islam heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij betrekt de rechtbank allereerst dat eisers biseksualiteit niet ten onrechte niet geloofwaardig is geacht. Nu dit voor eiser juist de reden zou zijn geweest om zich af te wenden van de islam, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser zijn motieven voor de afwending niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser dit ook niet had gemeld bij zijn opvolgende aanvraag of bij het gehoor opvolgende aanvraag heeft verweerder kunnen aanmerken als verder afbreuk doend aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen.
17. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser er ook met zijn verklaringen niet in is geslaagd zijn afwending aannemelijk te maken. Zo heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt hoe zijn denkwijze zich heeft ontwikkeld of dat zijn houding is veranderd sinds het afwenden van de islam. Wanneer de gehoorambtenaar hierop doorvraagt, blijkt eiser niet in staat concrete voorbeelden te geven. Het enige voorbeeld dat eiser noemt gaat over zijn respect voor dieren. Hij verklaart dat hij is gestraft door zijn vader toen hij een keer op jonge leeftijd een hondje mee naar huis had genomen. [14] Nu dit voorbeeld juist gaat over toen eiser nog jong was, onderbouwt dit niet zijn stelling dat zijn respect voor dieren een gevolg is van zijn gestelde afwending van de islam.
De bekering tot het christendom
18. Bij de beoordeling van een gestelde bekering past verweerder in beginsel een vaste gedragslijn toe. Uit het bestreden besluit blijkt dat dit ook hier is gebeurd. Deze gedragslijn is momenteel vastgelegd in de WI 2019/18. Volgens deze werkinstructie richt verweerder zich bij zijn beoordeling op de volgende drie elementen: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten die een persoon onderneemt, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken. In het algemeen kan worden gesteld dat het zwaartepunt ligt bij de motieven voor en het proces van bekering.
De rechtbank acht deze wijze van beoordeling de geloofwaardigheid van gestelde bekeringen aanvaardbaar.
19. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde bekering tot het christendom niet geloofwaardig is. Daarbij heeft verweerder in de eerste plaats kunnen betrekken dat eisers afwending van de islam niet geloofwaardig is. Daarmee heeft verweerder het beginpunt van eisers gestelde proces van bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verder heeft verweerder het opmerkelijk kunnen achten dat eiser een dergelijke ingrijpende gebeurtenis als een bekering niet eerder heeft vermeld als een reden voor zijn herhaalde asielaanvraag. Dat eiser zijn bekering niet bij het indienen van zijn opvolgende aanvraag heeft vermeld, het rapport gehoor opvolgende aanvraag niet heeft gecorrigeerd en pas in de aanvullende stukken na zijn gehoor opvolgende aanvraag heeft meegedeeld te zijn bekeerd, doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn bekering.
20. Ook met zijn overige verklaringen is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zijn gestelde bekering tot het christendom is gebaseerd op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn motieven voor de bekering en het proces daarvan niet ten onrechte vaag, summier en oppervlakkig geacht. Zo heeft eiser niet goed kunnen verklaren waarom hij geïnteresseerd raakte in de kerk en wat hem na zijn kerkbezoek heeft bewogen zich verder in het christendom te verdiepen en zich uiteindelijk te bekeren. Over zijn behoefte aan een nieuwe religie verklaart eiser dat hij het gevoel had dat hij alleen was. [15] Hij maakt vervolgens echter niet duidelijk waarom of wanneer hij zich alleen voelde, of hoe zich dit tot eisers interesse in het christendom verhoudt. In dat kader verklaart eiser: “Nee het is niet zo dat toen ik gestopt was met de islam dat ik mij alleen voelde. Ik bedoel dat ik van binnen behoefte had, ik wilde vrij zijn, ik had behoefte aan niet alleen voelen. In het christendom is religie vrijheid. Het is niet zo dat ik omdat ik gestopt was met islam mij alleen voelde. Ik ga nooit meer terug naar de islam, dat zal ik nooit meer doen.”. [16] Met deze verklaring is eiser niet in staat gebleken concreet te verklaren over zijn gevoelens en ervaringen en wat de vrijheid in het christendom voor eisers gevoel van eenzaamheid heeft betekend. Wanneer de gehoorambtenaar later in het nader gehoor vraagt wat het christendom voor eiser heeft betekent, antwoordt eiser dat het christendom voor hem vrijheid betekent en dat hij voelt dat hij respect heeft. [17] Eiser is echter vervolgens niet in staat om met zijn verklaringen inzichtelijk te maken waaraan hij voelt dat hij vrij is of hoe hij dat heeft ervaren. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij concreet en duidelijk kan uitleggen wat de betekenis van het christendom voor hem persoonlijk is, nu dit de kern van het geloof is.
21. Verweerder heeft het verder opmerkelijk kunnen achten dat eiser zich er niet van heeft vergewist hoe het christendom tegen biseksualiteit aankijkt. Dit was immers juist aanleiding voor eiser om zich af te wenden van de islam.
22. Ook bij de vragen over eisers kennis van het christendom is eiser er niet in geslaagd om diepgaande en persoonlijke verklaringen af te leggen. Zo is hij bevraagd over de tekst die eiser zelf had uitgezocht voor bij zijn doop. Eiser komt in zijn antwoorden niet verder dan dat hij het een mooie tekst vond en dat het ook een gewaardeerde tekst is. [18] Tot slot antwoordt eiser dat er geen speciale reden voor was. [19] Nu eiser juist deze tekst heeft uitgekozen, mocht verweerder van eiser verwachten dat hij kon verklaren waarom hij specifiek die tekst heeft gekozen.
23. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2021 is verweerder gehouden om in de motivering van zijn besluit zijn beoordeling van de andere twee elementen, (ii) kennis en (iii) activiteiten, te betrekken, ook al ligt het zwaartepunt nog steeds bij (i) de motieven voor en het proces van bekering. [20] Ook in de situatie dat een vreemdeling ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering heeft afgelegd, zal verweerder kenbaar moeten motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de andere twee elementen vindt en indien die verklaringen overtuigend zijn, waarom deze verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. De rechtbank volgt dit oordeel.
24. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom de overgelegde verklaringen eisers ontoereikende verklaringen niet kunnen compenseren. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze derdenverklaringen weliswaar eisers verklaringen over zijn kerkgang, Bijbelstudie en het lezen van de Bijbel ondersteunen, maar dat dit niet alsnog tot de geloofwaardigheid van zijn bekering kan leiden. De door eiser ontplooide praktische activiteiten zouden door eenieder kunnen worden uitgevoerd, ook zonder dat sprake is van een oprechte bekering. Verweerder heeft ook kunnen benadrukken dat het zwaartepunt van de beoordeling bij eisers eigen verklaringen ligt en dat eiser daarmee zowel voor wat betreft de motieven voor en het proces van bekering, als zijn kennis van het christelijk geloof, niet is geslaagd zijn bekering aannemelijk te maken.
25. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser niet tot inwilliging van de aanvraag kan leiden. Verweerder heeft de aanvraag daarom op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
26. Het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van eisers opvolgende asielaanvraag, is ongegrond.
Het inreisverbod
27. Uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw volgt dat verweerder een inreisverbod oplegt aan de vreemdeling die Nederland onmiddellijk moet verlaten. Op grond van het achtste lid van dat artikel kan verweerder om humanitaire redenen afzien van het opleggen van een inreisverbod.
28. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat verweerder de door eiser aangevoerde medische problematiek, alsmede de door eiser in het kader van artikel 8 van het EVRM [21] aangevoerde omstandigheden, niet op kenbare wijze bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat hem niet is gebleken van ernstige medische problematiek waarvan vaststaat dat behandeling in Nederland noodzakelijk is. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat aan de omstandigheid dat eiser bij de LHBTI-gemeenschap betrokken is, geen betekenis toekomt in het kader van artikel 8 van het EVRM, nu zijn seksuele gerichtheid niet geloofwaardig wordt geacht. Deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende, gelet op de stukken die eiser heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn medische problematiek, alsook de omstandigheid dat verweerder niet heeft betwist dat eiser in Nederland contacten onderhoudt met leden van de LHBTI-gemeenschap.
29. Gelet hierop is het inreisverbod onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd, en daarom in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb opgelegd. [22] De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het inreisverbod en vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft het inreisverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het inreisverbod in stand te laten, aangezien het op de weg van verweerder ligt om te beoordelen of een inreisverbod in strijd is met eisers recht op respect voor zijn privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM.
30. Gelet op wat de rechtbank onder 29 heeft overwogen, bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van eisers opvolgende asielaanvraag, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiser een inreisverbod is opgelegd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, met zaaknummer NL16.1401 (niet gepubliceerd).
2.Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.D. Spreksel, ‘Rechtbanktolken leggen werk neer: ‘Goede tolk is essentieel voor eerlijk proces’’,
4.Artikel 8 van het Besluit beëdigde tolken en vertalers.
5.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 3 en 26 en rapport aanvullend gehoor, p. 3 en 23.
6.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 4.
7.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 10.
8.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 10 en 11.
9.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 12.
10.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 13-15.
11.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 14 en 15.
12.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 18.
13.Rapport gehoor opvolgende aanvraag, p. 21.
14.Rapport aanvullend gehoor, p. 9.
15.Rapport aanvullend gehoor, p. 14.
16.Rapport aanvullend gehoor, p. 14.
17.Rapport aanvullend gehoor, p. 16.
18.Rapport aanvullend gehoor, p. 20.
19.Rapport aanvullend gehoor, p. 20.
21.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
22.Algemene wet bestuursrecht.