ECLI:NL:RBDHA:2022:2547

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom wegens strijdig gebruik van agrarisch perceel

Op 22 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, eigenaar van een perceel in Voorhout, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Teylingen. Dit besluit hield in dat verzoeker op straffe van een dwangsom moest stoppen met het strijdig gebruik van zijn perceel, dat volgens het bestemmingsplan agrarisch bestemd is voor bollenteelt. Verweerder had vastgesteld dat verzoeker het perceel gebruikte voor opslag van goederen, wat in strijd is met de bestemming.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van het besluit voor verzoeker. Hoewel het gebruik van het perceel voor opslag niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat verzoeker het perceel al 25 jaar in strijd met het bestemmingsplan gebruikt en dat handhaving in deze situatie onevenredig zou zijn. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en verweerder opgedragen het griffierecht aan verzoeker te vergoeden. Tevens zijn de proceskosten van verzoeker vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij handhaving van bestemmingsplannen, vooral wanneer er sprake is van langdurig gebruik dat in strijd is met de huidige bestemming. De voorzieningenrechter heeft de noodzaak van handhaving erkend, maar ook de gevolgen voor verzoeker in overweging genomen, wat heeft geleid tot de beslissing om de handhaving op te schorten totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1052

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: W. van Rheenen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Teylingen, verweerder

(gemachtigde: D. van Werkhoven).

Procesverloop

In het besluit van 3 augustus 2021 (primair besluit) heeft verweerder verzoeker op straffe van een dwangsom gelast om voor 5 november 2021 het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel aan de ’ [adres] [huisnummer] te Voorhout te beëindigen en beëindigd te houden.
In het besluit van 10 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van ing. [A] en [B] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Feiten en omstandigheden
2. Verzoeker is eigenaar van het perceel aan de ’ [adres] [huisnummer] te [plaats] (het perceel). Het betreft een perceel van ruim 2500 m2 met een bouwvlak van ruim 600 m2. Op het bouwvlak staat een loods, die in overeenstemming met de daarvoor verleende bouwvergunning is gebouwd.
2.1.
Naar aanleiding van een tip hebben twee toezichthouders van verweerder op 16 mei 2019 en 5 juni 2019 controle uitgevoerd op het perceel en geconstateerd dat verzoeker het perceel en de loods in strijd met het geldende bestemmingsplan gebruikt voor opslag van goederen.
2.2.
Op 6 juli 2021 hebben twee toezichthouders geconstateerd dat het gebruik niet in overeenstemming is gebracht met de voorschriften van het bestemmingsplan. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder het primaire besluit genomen en verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel. Deze last houdt in dat verzoeker voor 5 november 2021 het strijdige gebruik dient te beëindigen en beëindigd te houden. Aan deze last is een dwangsom verbonden van € 5.000,- per geconstateerde overtreding, met een submaximum van € 5.000,- per week en een maximum van € 20.000,-.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder de nadere aanvulling gegeven dat de overtreding kan worden beëindigd door: 1) de loods op het perceel weer voor agrarische bedrijfsvoering, in de vorm van een bollenteeltbedrijf, te (laten gebruiken) door de huidige verhuur van de verschillende ruimten te beëindigen en nadien beëindigd te houden, en 2) de opslag van goederen, auto’s en containers op het perceel, voor zover die opslag niet is gerelateerd aan agrarische bedrijfsvoering, te beëindigen en nadien beëindigd te houden. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat de niet-agrarische bedrijfsactiviteiten op het perceel in strijd zijn met de geldende agrarische bestemming, zodat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die zich verzetten tegen handhavend optreden. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie en handhavend optreden is niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, aldus verweerder.
Het verzoek
4. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat geen sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. De loods wordt verhuurd voor opslag aan een hovenier die werkzaamheden verricht voor de bollensector. Uit het bestemmingsplan volgt niet dat het pand niet verhuurd mag worden. Uit tabel 5.1 van de planregels volgt dat nevenactiviteiten, waaronder opslag, zijn toegestaan. Ook heeft verweerder artikel 1.11 van de planregels niet bij zijn beoordeling betrokken. Het huidige gebruik van het perceel was niet in strijd met het vorige bestemmingsplan “Landelijk gebied 2004” en zou daarom op grond van het overgangsrecht moeten worden toegestaan.
Het bestemmingsplan
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Buitengebied Teylingen”. Op het perceel rust de enkelbestemming “Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 3” en de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 3”.
5.1.
Uit artikel 5.1, aanhef en onder a en i, van de planregels volgt dat de voor “Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 3” aangewezen gronden bestemd zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een bollenteeltbedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.10 onder b, met daaraan ondergeschikt de in tabel 5.1 genoemde toegestane nevenfuncties met bijbehorend maximaal aantal m² aan bebouwing, dat in gebruik mag worden genomen ten dienste van de nevenfunctie.
Uit artikel 1.10, aanhef en onder b, van de planregels volgt dat een agrarisch bedrijf een volwaardig of reëel bedrijf is, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in bollenteelt.
Is sprake van een overtreding?
6. Vast staat dat op het perceel geen agrarisch bedrijf in de vorm van een bollenteeltbedrijf aanwezig is. Verder is niet in geschil dat de opslagruimte wordt verhuurd aan verschillende huurders, waaronder twee hoveniersbedrijven, een bedrijf dat de spullen voor exposities opslaat en een bedrijf dat meubels opslaat.
6.1.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een overtreding van het bestemmingsplan. Opslag is alleen toegestaan als deze ondergeschikt is aan de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een bollenteeltbedrijf. Op het perceel zit geen bollenteeltbedrijf en daarom kan geen sprake zijn van ondergeschikte opslag. Reeds hierom is sprake van een overtreding. Daarnaast volgt uit tabel 5.1 van de planregels dat enkel de opslag en stalling van agrarische producten is toegestaan, terwijl verzoeker heeft toegelicht dat hij ook andersoortige opslag verzorgt. Voor zover verzoeker heeft verwezen naar artikel 1.11 van de planregels overweegt de voorzieningenrechter dat een agrarisch aanverwant bedrijf als bedoeld in dit artikel op grond van de op het perceel rustende bestemming niet is toegestaan. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het gebruik van het perceel voor opslag ook niet is toegestaan op grond van het overgangsrecht, nu dit gebruik ook in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2004”. Op grond van dit vorige bestemmingsplan was opslag immers ook alleen toegestaan als nevenfunctie en dus ondergeschikt aan de hoofdfunctie van een bollenteeltbedrijf. Op grond van artikel 77.2, aanhef en onder d, van de planregels van het huidige bestemmingsplan is het overgangsrecht niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het vorige bestemmingsplan.
Kon verweerder handhavend optreden?
7. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte handhavend heeft opgetreden tegen het gebruik van het perceel en de loods voor opslag. Verzoeker voert aan dat het perceel niet voor bollenteelt kan worden gebruikt, omdat het te klein en geheel verhard is en het gebouw het grootste deel van het perceel in beslag neemt. Verweerder heeft het gebruik van het perceel voor opslag bovendien 25 jaar lang impliciet gedoogd. Verzoeker betwist dat sprake is van verrommeling op het perceel, zodat dit ook geen grond oplevert om handhavend op te treden. Tot slot heeft verzoeker een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. In de gemeente Noordwijk is een machinefabriek op bollengrond gevestigd. Dat dit een andere gemeente betreft, doet hier volgens verzoeker niet aan af, nu de ISG alle gemeenten in de bollenstreek vertegenwoordigt.
7.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting heeft erkend dat het perceel van eiser te klein is voor een volwaardig agrarisch bedrijf in de vorm van een bollenteeltbedrijf. Dit betekent dat de hoofdbestemming op het perceel niet meer kan worden verwezenlijkt. Volgens verweerder kan eiser het perceel nog wel gebruiken voor opslag ten behoeve van zijn eigen agrarisch bedrijf dat ergens anders in de gemeente ligt, het perceel laten gebruiken voor opslag door een ander agrarisch bedrijf of het perceel verkopen. De voorzieningenrechter overweegt dat het bestemmingsplan de eerste twee opties niet toestaat. Zoals is overwogen onder 6.1 is opslag alleen toegestaan als deze ondergeschikt is aan de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een bollenteeltbedrijf. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze ondergeschiktheid moet zijn gerelateerd aan een agrarisch bedrijf op hetzelfde perceel en niet een agrarisch bedrijf op een ander perceel in de gemeente. In artikel 1.78 van de planregels staat dat een nevenfunctie bestaat naast de hoofdfunctie van een agrarisch bedrijf, dat deze ondergeschikt dient te zijn aan de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf in inkomsten, oppervlakte en tijdsbesteding en verbonden dient te zijn aan de teeltgrond en/of het bouwvlak. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt met zich dat de ondergeschiktheid moet worden beoordeeld op perceelsniveau. Een andere uitleg leidt er immers toe dat percelen volledig kunnen worden gebruikt ten behoeve van de nevenfunctie, als die maar ondergeschikt is aan een elders in de gemeente aanwezige hoofdfunctie.
7.3.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder er geen rekening mee gehouden dat verzoeker zijn perceel niet meer in overeenstemming met de bestemming kan gebruiken. Verzoeker gebruikt het perceel al 25 jaar in strijd met het bestemmingsplan voor opslag en daartegen is nooit handhavend opgetreden. De voorzieningenrechter overweegt dat het opleggen van de last onder dwangsom tot gevolg heeft dat eiser zijn perceel op geen enkele manier meer zinvol kan gebruiken en hij gedwongen is dit te verkopen.
7.4.
Dit betekent dat verweerder de gevolgen van het bestreden besluit onvoldoende in acht heeft genomen. Verweerder heeft daardoor ook onvoldoende gemotiveerd waarom het opleggen van de last onder dwangsom onder deze omstandigheden niet onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit schorsen totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.