In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 maart 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die zijn Ziektewetuitkering heeft zien stopzetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De rechtbank oordeelt dat de medische grondslag van het besluit tot stopzetting niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. Eiser, die lijdt aan suikerziekte, een bloedplaatjestekort en gonartrose, heeft zijn uitkering ontvangen op basis van de Ziektewet, maar werd door het UWV als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. Eiser betwist deze beoordeling en stelt dat het medisch onderzoek niet adequaat is uitgevoerd, omdat er geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet noodzakelijk was, en dat de medische afweging ontbreekt. De rechtbank biedt het UWV de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog een spreekuurcontact te organiseren of de medische gronden beter te onderbouwen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.