ECLI:NL:RBDHA:2022:2573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
SGR 21/44
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de medische grondslag van de stopzetting van de Ziektewetuitkering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 maart 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die zijn Ziektewetuitkering heeft zien stopzetten door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De rechtbank oordeelt dat de medische grondslag van het besluit tot stopzetting niet voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. Eiser, die lijdt aan suikerziekte, een bloedplaatjestekort en gonartrose, heeft zijn uitkering ontvangen op basis van de Ziektewet, maar werd door het UWV als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. Eiser betwist deze beoordeling en stelt dat het medisch onderzoek niet adequaat is uitgevoerd, omdat er geen spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet noodzakelijk was, en dat de medische afweging ontbreekt. De rechtbank biedt het UWV de mogelijkheid om het gebrek in het besluit te herstellen door alsnog een spreekuurcontact te organiseren of de medische gronden beter te onderbouwen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/44

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: E. Nooder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 25 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 15 oktober 2020 stopgezet.
In het besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Eiser ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toen hij zich op 16 september 2019 ziek meldde. Eiser lijdt aan suikerziekte met insulineafhankelijkheid. Ook is sprake van een bloedplaatjestekort en gonartrose (slijtage aan beide knieën). Voorheen werkte eiser als allround grondmedewerker voor gemiddeld 40,02 uur per week.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser bij de eerstejaars ZW-beoordeling voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is beoordeeld. Nu eiser ondanks zijn aandoeningen volgens verweerder een verdiencapaciteit heeft van meer dan 65% komt hij niet meer in aanmerking voor een ZW-uitkering.
3. Eiser voert hiertegen aan dat verweerder niet is ingegaan op de gronden die hij in bezwaar heeft aangevoerd. Volgens eiser is het medisch onderzoek louter theoretisch van aard geweest. Hij stelt dat zijn medische beperkingen niet goed in kaart zijn gebracht. Ten onrechte heeft verweerder de informatie van de behandelend sector over zijn diagnose niet willen afwachten. Het komt eiser onmogelijk voor dat verweerder desalniettemin – zonder diagnose – een oordeel over zijn verdiencapaciteit heeft kunnen geven. Ook het arbeidsdeskundig onderzoek is op een theoretische manier verricht en is niet afgestemd op eisers persoonlijke situatie.
Medisch oordeel
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de conclusies in deze rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet aan de eisen voldoet.
4.2
Op 29 juni 2020 heeft de primaire verzekeringsarts over eiser gerapporteerd in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling. Dit onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van dossierstudie, een door eiser ingevulde vragenlijst en een telefonisch spreekuur. Ook heeft de primaire verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandelend sector. De primaire verzekeringsarts concludeert dat eiser ongeschikt is voor zijn eigen werk. Zijn arbeidsbeperkingen zijn weergegeven in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
In het kader van het bezwaar tegen de stopzetting van de ZW-uitkering heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 november 2020 rapport uitgebracht op grond van dossierstudie en een telefonisch spreekuur met eiser. Hij komt tot de conclusie dat de primaire verzekeringsarts de arbeidsbeperkingen juist heeft weergegeven. Verder motiveert hij dat de beoordeling is gebaseerd op de actuele belastbaarheid van eiser en dat een diagnose niet bepalend is voor het belastbaarheidsprofiel. Om die reden hoeft niet op een uiteindelijke diagnose gewacht te worden om de belastbaarheid te bepalen. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep luidt dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel.
4.3
Ter zitting heeft eiser zijn stelling dat het medisch onderzoek theoretisch van aard was, nader geconcretiseerd door erop te wijzen dat hij nooit is gezien door een verzekeringsarts. Verweerder heeft bevestigd dat een spreekuurcontact, anders dan telefonisch, in deze procedure nooit heeft plaatsgevonden. Bij de hoorzitting in bezwaar is evenmin een verzekeringsarts betrokken geweest.
4.4
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het achterwege laten van eigen onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet hoeft te betekenen dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. [1] Evenmin is in alle gevallen de aanwezigheid van een verzekeringsarts bij de hoorzitting in bezwaar vereist. [2]
4.5
In situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen spreekuurcontact is geweest met een geregistreerde verzekeringsarts, geldt echter het uitgangspunt dat een betrokkene in de bezwaarfase tijdens een spreekuurcontact gezien moet worden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. [3] Hiervan kan in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4.6
De rechtbank heeft onderzocht met welke motivering de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afgezien van een spreekuurcontact. In het verzekeringsgeneeskundig rapport bezwaar en beroep wordt verwezen naar de Corona-pandemie op grond waarvan gekozen is voor een telefonisch spreekuur. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk was, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over informatie van de behandelend sector, waardoor ook zonder spreekuurcontact al een volledig beeld van de problematiek van eiser bestond.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat de motivering zoals die blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zoals die ter zitting door de gemachtigde is toegelicht, tekort schiet. Immers, op grond van voornoemde rechtspraak zal uit de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten blijken dat een spreekuurcontact in het licht van de aard van de klachten en de medische informatie geen toegevoegde waarde heeft. Een dergelijke medische afweging ontbreekt in de motivering die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gegeven om af te zien van een fysiek spreekuurcontact. De rechtbank oordeelt dan ook dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht.
Herstelmogelijkheid
5.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, en artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal de rechtbank een tussenuitspraak doen en verweerder de gelegenheid bieden het gebrek te herstellen, de zogeheten ‘bestuurlijke lus’.
5.2
Om het gebrek te herstellen is nodig dat het vereiste spreekuurcontact alsnog plaatsvindt, dan wel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog op medische gronden motiveert waarom dat niet noodzakelijk wordt geacht. Als het spreekuurcontact aanleiding geeft tot het opstellen van een nieuwe FML, dan zal de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van die nieuwe FML moeten beoordelen of de geselecteerde functies nog geschikt zijn.
5.3
De rechtbank zal verweerder opdragen binnen twee weken aan de rechtbank kenbaar te maken of gebruik zal worden gemaakt van de geboden herstelmogelijkheid.
5.4
Als verweerder gebruik gemaakt van de geboden herstelmogelijkheid, zal de rechtbank de termijn daarvoor bepalen op vier weken. De rechtbank zal eiser vervolgens in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
5.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt verweerder op binnen twee weken kenbaar te maken of gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3340
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 13 maart 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE1875
3.Zie bijvoorbeeld CRvB 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491, CRvB 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3031 en CRvB 30 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3336