ECLI:NL:RBDHA:2022:2576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
09/188511-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van de vergoeding voor rechtsbijstand in een strafzaak met beperkte complexiteit

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand, ingediend door een verzoeker die verdacht werd van overtreding van artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak tegen de verzoeker was op 15 juli 2021 geseponeerd, waarna hij op 28 september 2021 het verzoek indiende. Tijdens de behandeling van het verzoek op 8 maart 2022 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. R. Mons, en de officier van justitie, mr. S.N. Mentrop-Huliselan, waren wel aanwezig.

De verzoeker vroeg een vergoeding van € 5.706,26 voor de kosten van rechtsbijstand, maar de officier van justitie stelde dat dit bedrag gematigd moest worden tot € 1.500,00, gezien de geringe complexiteit van de zaak. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor een vergoeding, maar dat de door de advocaat opgevoerde tijdsbesteding van meer dan 22 uren als bovenmatig moest worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat voor deze eenvoudige zaak een vergoeding van 10 uur rechtsbijstand meer dan toereikend zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand gematigd tot € 2.500,00 en daarnaast een bedrag van € 340,00 toegekend voor de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift. De totale vergoeding die aan de verzoeker werd toegekend, bedraagt € 2.840,00. De rechtbank wees het anders of meer verzochte af. De beslissing werd genomen door mr. B.A. Sturm, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Verhagen, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/188511-21
Raadkamernummer: 21/2401
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
adres: [adres]
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. R. Mons, Postbus 155, 2400 AD Alphen aan den Rijn,
(hierna: de verzoeker).

Inleiding

Tegen de verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 179 Sr. Op 15 juli 2021 is de zaak tegen de verzoeker geseponeerd. Op 28 september 2021 heeft verzoeker onderhavig verzoek ingediend.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 8 maart 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van (een deel van) het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De verzoeker is - hoewel daartoe goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen. Aanwezig was zijn advocaat, mr. R. Mons. Tevens is de officier van justitie
mr. S.N. Mentrop-Huliselan gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding voor de kosten rechtsbijstand tot een bedrag van € 5.706,26 (exclusief btw). De raadsman van verzoeker heeft ter zitting het aantal gedeclareerde uren verder toegelicht. Verzoeker is een jongerenwerker die, met de stichting waarvoor hij werkzaam is, samenwerkt met de politie in de wijk. Verzoeker is aangehouden door een agent met wie hij later weer samen moest werken. De situatie heeft voor veel onrust gezorgd. De verhoudingen tussen verzoeker, zijn werkgever en de wijkagent moesten weer genormaliseerd worden. Dat proces heeft veel tijd gekost.
Het verzoek strekt verder tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van het indienen en behandelen van dit verzoekschrift in raadkamer tot een bedrag van € 680,00.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand kunnen worden toegewezen, echter dat dit bedrag aanzienlijk gematigd dient te worden, te weten naar een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding van € 340,00 voor het behandelen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie is van oordeel dat de verzochte vergoeding bovenmatig is, gelet op de geringe complexiteit van de zaak en het feit dat de zaak nooit op zitting is gekomen. Ten aanzien van de forfaitaire vergoeding heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat er sprake moet zijn van het ‘buiten raadkamer’ tarief, nu de raadsman zowel voor deze zaak als voor de zaak tegen [betrokkene] (betrokken in dezelfde strafzaak) in raadkamer is verschenen, beide zaken gelijktijdig worden behandeld en de verzoekschriften elkaar inhoudelijk grotendeels overlappen.

Het oordeel van de rechtbank

Artikel 530, tweede lid, Sv biedt een grondslag voor vergoeding van kosten van
rechtsbijstand, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf. Toekenning van een
vergoeding heeft ingevolge artikel 534, eerste lid, Sv steeds plaats indien en voor zover
daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig
zijn.
Voor het vaststellen van de hoogte van het te vergoeden bedrag is de rechtbank niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaraties, ook niet indien deze zijn voorzien van een, al dan niet gedetailleerde, urenspecificatie. Een dergelijke declaratie is wel een vertrekpunt, maar de rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240). Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in bovenmatigheid van de declaraties wat betreft het in rekening gebrachte aantal uren of de gehanteerde uurtarieven. Het moet in dat geval wel gaan om bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt (vgl. Gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2466). Is daarvan geen sprake, dan dient de rechter de omvang van de in rekening gebrachte kosten marginaal te toetsen (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8539).
De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het gehanteerde uurtarief acht de rechtbank niet bovenmatig.
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman opgevoerde tijdsbesteding (meer dan 22 uren) wel als bovenmatig is aan te merken.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het gaat om een strafzaak van zeer beperkte omvang en geringe complexiteit. In deze strafzaak is verzoeker tweemaal als verdachte gehoord. Deze verhoren waren van beperkte omvang. Daarnaast heeft een bespreking met verzoeker plaatsgevonden en is gecorrespondeerd met verzoeker, de politie en het OM. Uiteindelijk heeft het Openbaar Ministerie een jaar later laten weten dat verzoeker niet langer als verdachte wordt aangemerkt en is de zaak gesloten.
Daarnaast zijn kosten aan verzoeker in rekening gebracht die naar het oordeel van de rechtbank per definitie niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zo acht de rechtbank het – gezien het gehanteerde uurtarief – niet billijk om een vergoeding toe te kennen voor literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Evenmin vindt de rechtbank het billijk om een vergoeding toe te kennen voor collegiaal overleg. Deze kosten zijn bovendien ook opgevoerd in de zaak van medeverdachte Fortunati.
Verder valt op dat een aanzienlijk aantal uren is besteed aan correspondentie en contact met verzoeker, terwijl niet goed valt in te zien waarom dit nodig was, gelet op de geringe complexiteit en beperkte omvang van de zaak. Het stond (de werkgever van) verzoeker uiteraard vrij om de raadsman te betrekken in het normaliseren van de verhoudingen, maar die werkzaamheden zien dan niet meer op rechtsbijstand in de strafzaak en hoeven ook niet te worden vergoed door de Staat.
De rechtbank is van oordeel dat geen gronden van billijkheid bestaan voor vergoeding van een tijdsbesteding van ruim 22 uur. Gelet op de complexiteit, de aard en de omvang van de zaak moet naar het oordeel van de rechtbank in een dergelijke zaak normaal gesproken een vergoeding voor tien uur rechtsbijstand als al meer dan toereikend worden beschouwd. De rechtbank acht een dergelijke vergoeding ook in dit geval redelijk, zodat de gevraagde vergoeding zal worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,00.
Verder acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om de verzoeker voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoek ex artikel 533 Sv (kenmerk RK 22/383) en bovengenoemd verzoek ex artikel 530 Sv een bedrag van € 340,00 toe te kennen, omdat het verzoekschrift van verzoeker gelijktijdig wordt behandeld met het verzoekschrift voor [betrokkene] , waarbij dezelfde raadsman aanwezig is en deze verzoekschriften inhoudelijk grotendeels gelijkluidend zijn.

Beslissing

De rechtbank kent aan de verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 2.840,00 (zegge: tweeduizendachthonderdveertig euro), en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.A. Sturm, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. I. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2022.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van: € 2.840,00 (zegge: tweeduizendachthonderdveertig euro), ten gunste van de verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [rekeningnummer] , onder vermelding van [zaaknummer] .