ECLI:NL:RBDHA:2022:2577
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Matiging van de vergoeding voor rechtsbijstand in verband met bovenmatige tijdsbesteding
Op 22 maart 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vergoeding van rechtsbijstand voor een verzoeker die verdacht werd van overtreding van artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak tegen de verzoeker was op 15 juli 2021 geseponeerd, waarna hij op 28 september 2021 een verzoek indiende voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft het verzoek op 8 maart 2022 in openbare raadkamer behandeld, waarbij de verzoeker niet aanwezig was, maar zijn advocaat en de officier van justitie wel. De verzoeker vroeg een vergoeding van € 5.928,34 voor rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De officier van justitie stelde dat de verzochte vergoeding bovenmatig was en pleitte voor een gematigde vergoeding van € 1.500,00, plus een forfaitaire vergoeding van € 340,00. De rechtbank oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand konden worden toegewezen, maar dat het aantal gedeclareerde uren van 23 als bovenmatig werd beschouwd, gezien de beperkte complexiteit van de zaak. De rechtbank besloot de vergoeding te matigen tot € 2.500,00 voor de rechtsbijstand en € 340,00 voor de kosten van het verzoekschrift, wat resulteerde in een totale vergoeding van € 2.840,00.
De rechtbank benadrukte dat de vergoeding voor rechtsbijstand niet alleen afhankelijk is van de door de advocaat ingediende declaraties, maar dat de rechter ook de omstandigheden van de zaak in overweging moet nemen. De rechtbank vond dat de tijdsbesteding van de raadsman niet in verhouding stond tot de aard en omvang van de zaak, en dat er geen gronden van billijkheid waren voor de hoge declaraties. De beslissing werd genomen door rechter B.A. Sturm, in tegenwoordigheid van griffier I. Verhagen, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.