ECLI:NL:RBDHA:2022:2715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Eritrese vreemdeling niet in behandeling genomen op grond van verantwoordelijkheidsbeginsel Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vreemdeling. De eiser had op 18 december 2021 een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 maart 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren toegelicht. Hij voerde aan dat de leeftijdsschouw onjuist was uitgevoerd en dat hij recht had op inzage in het asieldossier van zijn zus, waarvan verweerder een verklaring had gebruikt in de besluitvorming. Eiser stelde dat de weigering om inzage te geven in de stukken een schending was van het beginsel van 'equality of arms'.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat eiser als meerderjarig moest worden aangemerkt, omdat hij in Italië als meerderjarig geregistreerd stond. De rechtbank vond dat eiser niet had aangetoond dat deze registratie onjuist was. Ook werd geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1310

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Salomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2005. Hij
heeft in Nederland op 18 december 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens
hem is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat de
leeftijdsschouw op onjuiste wijze en in strijd met Werkinstructie (WI) 2018/19 is uitgevoerd. Eiser betoogt verder dat hij inzage moet hebben in het asieldossier van zijn zus, omdat verweerder een verklaring uit het asielgehoor van zijn zus ten grondslag heeft gelegd aan de besluitvorming. Volgens eiser is de weigering hem inzage te geven in de stukken van zijn zus een schending van het beginsel van “equality of arms”. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 22 november 2019, waarin eenzelfde problematiek speelde. [2] Eiser betoogt ook dat het raadzaam is om in de onderhavige procedure pas uitspraak te doen nadat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak heeft gedaan op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van 11 januari 2022. Hierin speelt dezelfde problematiek met betrekking tot de leeftijdsschouw van eiser. Daarnaast stelt eiser dat Italië het recht op rechtsbijstand in de asielprocedure onvoldoende naleeft en dat de opvang van asielzoekers in Italië tekort schiet. Eiser verwijst naar informatie van Vluchtelingenwerk, AIDA en de SFH. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 26 mei 2021, waaruit blijkt dat er een wachttijd is voor opvang in Italië. [3] Eiser voert verder nog aan dat uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 12 oktober 2021, blijkt dat Italië de Dublinoverdrachten niet kan verwerken. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Leeftijdsschouw
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit zich primair op het
standpunt heeft gesteld dat eiser door de Italiaanse autoriteiten is geregistreerd als meerderjarig, namelijk geboren op [geboortedag] 2002.
4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat informatie uit een andere lidstaat, waaruit blijkt dat de vreemdeling meerderjarig is, volstaat om de vreemdeling ook in Nederland meerderjarig te verklaren, mits er in Nederland geen authentieke, identificerende documenten zijn overgelegd. [5] Verder volgt uit de uitspraken van de Afdeling [6] dat verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel van uit mag gaan dat de registratie van de geboortedatum in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. [7]
4.2.
Gelet op het vorenstaande en nu eiser in Italië staat geregistreerd als meerderjarig heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de in Italië opgegeven leeftijd onjuist is en dat hij wel als minderjarige moet worden aangemerkt. Eiser heeft met betrekking tot zijn identiteit of leeftijd in het geheel geen documenten overgelegd. Ook is niet gebleken dat eiser pogingen heeft ondernomen om documenten te verkrijgen waaruit zijn gestelde geboortedatum blijkt, en die tot twijfel zouden kunnen leiden over de in Italië opgegeven of geregistreerde geboortedatum. De rechtbank is het verder met verweerder eens dat niet is gebleken dat de leeftijdsregistratie van eiser niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder eiser terecht aangemerkt als meerderjarig.
4.3.
Ook in het aangevoerde met betrekking tot de leeftijdsschouw ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daargelaten dat de IND niet verplicht was om een leeftijdsschouw uit te voeren voor het vaststellen van de leeftijd van eiser, heeft verweerder reeds op grond van de in Italië geregistreerde geboortedatum van eiser al mogen uitgaan van de meerderjarigheid van eiser.
4.4.
Gelet op het vooraanstaande ziet de rechtbank evenmin grond om een schending van het beginsel “equality of arms” aan te nemen door het niet verstrekken van het dossier van de zus van eiser of om de uitspraak aan te houden tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep tegen de bewaringsuitspraak van 11 januari 2022.
Interstatelijke vertrouwensbeginsel
5. Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel in zijn algemeenheid van uit mag gaan dat Italië zijn internationale verplichtingen, zoals opgenomen in de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn, nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertonen dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan wel artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de recht van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hierin is eiser niet geslaagd.
6. Daarbij is Italië gebonden aan dezelfde internationale verplichtingen als
Nederland en is er geen reden om aan te nemen dat Italië zich daar niet aan zal houden. De verwijzing naar de algemeen bekende slechte situatie in Italië voor asielzoekers kan niet leiden tot een ander oordeel. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het Salvini-decreet en de algemene omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem zoals die blijken uit de door eiser overgelegde rapportages geen redenen zijn om te concluderen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. Ook het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten om tot
het oordeel te komen dat in het geval van eiser bij Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit zijn verklaringen blijkt niet dat hij zich heeft gewend tot de Italiaanse autoriteiten of dat deze autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser zich bij eventuele problemen in Italië kan beklagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten of de geëigende instanties dan wel bij de Europese rechter.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld
dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:NL:RBDHA:20l9:126l2.
4.NL21.15338.
5.Zie de uitspraken van 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780) en van 14 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1911).
6.Bijvoorbeeld de uitspraken van 11 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:392) en van 28 juni 2019 (EVLI:NL:RVS:2019:2076).