ECLI:NL:RBDHA:2022:2769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/8178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering; beoordeling van de ingangsdatum en bijzondere omstandigheden

Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.M. Noorlander, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 november 2020, waarin zijn bezwaar tegen een eerder besluit van 17 april 2020 ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit kende eiser een Wajong-uitkering toe met ingang van 6 januari 2019. Eiser stelde dat hij niet eerder in staat was om de aanvraag voor de Wajong-uitkering in te dienen vanwege zijn aandoening, die pas kort voor de aanvraag was vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak op 15 februari 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering, maar dat het geschil zich richt op de vraag of de uitkering eerder had moeten ingaan. De rechtbank heeft artikel 3:29 van de Wajong in overweging genomen, dat bepaalt dat de uitkering ingaat op de dag dat de jonggehandicapte aan de vereisten voldoet, maar dat in bijzondere gevallen van deze regel kan worden afgeweken. Eiser voerde aan dat zijn stoornissen hem verhinderden om eerder een aanvraag in te dienen, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat er geen medische of psychische redenen waren die de late aanvraag rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de ingangsdatum van de uitkering te vervroegen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde vast dat de ingangsdatum van de uitkering terecht was vastgesteld op 6 januari 2020, een jaar voor de aanvraagdatum. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier mr. M. Klaus, en werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 17 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 6 januari 2019 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend.
In het besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is geboren op [geboortedag] 1979. Verweerder heeft op 6 januari 2020 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen van eiser ontvangen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan eiser de Wajong-uitkering niet eerder heeft kunnen aanvragen. De uitkering kan daarom niet eerder in gaan dan 6 januari 2019. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) maakt onderdeel uit van dit besluit.
3. Eiser voert aan dat hij niet in staat was om de aanvraag voor een Wajong-uitkering eerder in te dienen. Eiser was pas kort voor de aanvraag bekend met de aandoening en dat deze aandoening al zijn hele leven aanwezig is geweest. Eiser kon daarom niet eerder weten dat hij geen arbeidsvermogen had of zou ontwikkelen. Daarnaast is de redenering van de verzekeringsarts b&b niet logisch en innerlijk tegenstrijdig. De stoornis is niet eerder vastgesteld en juist omdat de forensische psychiatrie geen stoornis vaststelde, was eiser er niet op bedacht dat zijn levenswandel (mede) veroorzaakt zou kunnen worden door een stoornis. Ook geeft de verzekeringsarts b&b aan dat eiser had kunnen kiezen voor meer maatschappelijk aanvaarde mogelijkheden om in zijn inkomen te voorzien, zoals een uitkering. Volgens eiser maakt deze overweging niet duidelijk waarom hij dan wel eerder had kunnen weten dat de stoornis aanwezig was.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Het geschil richt zich tot de vraag of eisers Wajong-uitkering op een eerdere datum moet ingaan.
4.2
Artikel 3:29, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingaat op de dag, met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.
Artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong bepaalt dat in afwijking van het eerste lid de uitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Verweerder kan in bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
4.3
Op de zitting is namens eiser het standpunt verduidelijkt in zin dat de combinatie en de aard van de stoornissen maakt dat eiser niet eerder een aanvraag om een Wajong-uitkering kon indienen. De gemachtigde van eiser heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2730. In die zaak heeft betrokkene aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval omdat hij om psychiatrische redenen niet in staat is geweest een aanvraag om een Wajong-uitkering in te dienen, onder meer vanwege gebrek aan ziekte-inzicht.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 11 november 2020 voldoende deugdelijk gemotiveerd dat er geen medische, dan wel psychische reden was die ertoe leidt dat de late aanvraag eiser niet aan te rekenen was. De verzekeringsarts b&b geeft hierbij aan dat eiser al op jonge leeftijd in een Rijksjeugdinrichting verbleef en later ook contact heeft gehad met de forensische psychiatrie. De rechtbank overweegt dat het voor eiser vanaf zijn jeugd al duidelijk moet zijn geweest dat sprake was van problemen van zodanige omvang en impact dat die ook gevolgen hadden of konden hebben voor zijn arbeidsmogelijkheden. Dat hij nog niet eerder bekend was met een diagnose, doet daar niet aan af. De gevolgen van de onderliggende stoornis waren immers al langere tijd duidelijk zichtbaar. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat de stoornis zelf ook geen reden is om de late aanvraag niet verwijtbaar te achten. De rechtbank overweegt daarbij dat uit het dossier blijkt dat eiser al eerder (in 2017) feitelijk in staat is geweest om een aanvraag (voor een WW-uitkering) in te dienen. Ook heeft hij in 2019 een bijstandsuitkering aangevraagd. Verder is van belang dat eiser van 1998 tot en met 2018 wel werkzaam is geweest. Dat hij veelal voor korte periodes werkzaam was, maakt het oordeel dat hij feitelijk in staat was een aanvraag in te dienen niet anders. Voorts onderbouwt de medische informatie niet de stelling van eiser dat het de combinatie van stoornissen is die maakt dat hij niet eerder een aanvraag kon indienen. De uitspraak [1] waar namens eiser op de zitting naar is verwezen ondersteunt weliswaar de stelling dat de combinatie en de aard van de stoornissen relevant kunnen zijn bij de beantwoording van de vraag of eiser de aanvraag eerder heeft kunnen indienen, maar daaruit volgt niet dat in het geval iemand kampt met de stoornissen die eiser heeft, er sprake is van een bijzonder geval. In dit geval is er gelet op de feiten (zoals hiervoor overwogen) voldoende onderbouwing voor het standpunt dat dat niet het geval is. In hetgeen eiser aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat bij eiser sprake is van een bijzonder geval in de zin van art. 3:29, tweede lid, van de Wajong.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval en terecht de ingangsdatum van de uitkering heeft vastgesteld op 6 januari 2020, de datum gelegen een jaar voor de datum van de indiening van de aanvraag.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 5 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2730