ECLI:NL:RBDHA:2022:2927
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor gezinshereniging op grond van artikel 8 EVRM met betrekking tot Eritrese eisers
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere Eritrese eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die allen de Eritrese nationaliteit bezitten, hebben een aanvraag ingediend voor gezinshereniging op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die zich baseerde op het vertrouwensbeginsel en de belangenafweging die gemaakt moest worden in het kader van het Nederlands toelatingsbeleid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere nareis-aanvragen van de eisers in 2017 waren ingewilligd, maar dat dit niet automatisch betekent dat de huidige aanvraag ook ingewilligd moest worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel, omdat de aanvragen onder verschillende toetsingskaders vallen. Bovendien is er geen sprake van inmenging in het familie- en gezinsleven, aangezien de eisers nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad.
De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eisers, maar dat deze niet opwogen tegen de belangen van de Nederlandse staat bij het handhaven van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.