ECLI:NL:RBDHA:2022:2927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/1330
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor gezinshereniging op grond van artikel 8 EVRM met betrekking tot Eritrese eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere Eritrese eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die allen de Eritrese nationaliteit bezitten, hebben een aanvraag ingediend voor gezinshereniging op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die zich baseerde op het vertrouwensbeginsel en de belangenafweging die gemaakt moest worden in het kader van het Nederlands toelatingsbeleid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere nareis-aanvragen van de eisers in 2017 waren ingewilligd, maar dat dit niet automatisch betekent dat de huidige aanvraag ook ingewilligd moest worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel, omdat de aanvragen onder verschillende toetsingskaders vallen. Bovendien is er geen sprake van inmenging in het familie- en gezinsleven, aangezien de eisers nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad.

De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eisers, maar dat deze niet opwogen tegen de belangen van de Nederlandse staat bij het handhaven van een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , v-nummer: [V-nummer 1]

[eiser 2], v-nummer: [V-nummer 2]
[eiser 3], v-nummer: [V-nummer 3]
[eiser 4], v-nummer: [V-nummer 4]
[eiser 5], v-nummer: [V-nummer 5]
[eiser 6], v-nummer: [V-nummer 6]
[eiser 7], v-nummer: [V-nummer 7]
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een mvv [1] afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande mededeling, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben allen de Eritrese nationaliteit en stellen één gezin te vormen. Zij beogen verblijf bij hun gestelde zoon en broer, [referent] (referent). Zij hebben in 2017 hiervoor een aanvraag ingediend in het kader van nareis asiel. Deze aanvragen zijn destijds ingewilligd, maar zijn niet opgehaald, volgens gemachtigde omdat het gezin niet kon uitreizen. Nu dienen eisers een aanvraag in voor gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM. [2]
Wat vinden eisers in beroep?
2. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Op grond van het vertrouwensbeginsel zouden onderhavige aanvragen moeten worden ingewilligd, omdat verweerder destijds de nareis-aanvragen heeft ingewilligd. Verder had de vaststelling dat aan het jongvolwassenenbeleid is voldaan en de gezinsband niet is verbroken, voldoende reden moeten zijn om de aanvraag in te willigen. Subsidiair voeren eisers aan dat de weigering om een mvv te verlenen een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. De belangen van het kind hadden uitdrukkelijk bij de belangenafweging betrokken moeten worden. Tot slot had verweerder nader onderzoek moeten doen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vertrouwensbeginsel
3. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Dat verweerder in 2017 de nareis-aanvragen van eisers heeft ingewilligd, betekent niet dat ook onderhavige mvv aanvragen die in het kader van gezinshereniging zijn gedaan, ook dient in te willigen. Het gaat immers om verschillende aanvragen met verschillende toetsingskaders. Gelet hierop hebben de eerdere inwilligingen geen aanleiding kunnen geven voor een gegrond vertrouwen dat de aanvragen ook nu weer zouden worden ingewilligd.
Artikel 8 van het EVRM
4. Niet in geschil is dat het jongvolwassenenbeleid [3] van toepassing is en dat sprake is van familie- en gezinsleven tussen referent en eisers. De omstandigheid dat eisers nooit rechtmatig verblijf hebben gehad in Nederland, maakt dat er geen sprake is van inmenging in het familie- en gezinsleven.
4.1.
Anders dan eisers betogen, leidt de constatering dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken niet per definitie meer tot inwilliging van de aanvraag. Volgens geldend beleid maakt verweerder een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, nadat is vastgesteld dat er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [4] Volgens jurisprudentie van de hoogste bestuursrecht is het geldende beleid niet onredelijk. [5] Het geldende toetsingskader is ook in overeenstemming met de jurisprudentie van het EHRM. [6]
4.2.
Vervolgens is de vraag of verweerder een belangenafweging heeft gemaakt waarbij een “fair balance” is gevonden tussen het belang van referent en eisers enerzijds en het Nederlands belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Deze laatste toetsing is enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante gegevens en belangen van eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Daarbij is in het voordeel van eisers meegewogen dat referent in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel, waardoor sprake is van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. In het nadeel van eisers heeft verweerder meegewogen dat referent op zichzelf woont, zijn eigen zaken regelt, een studie volgt en bijbaantjes heeft. Hoewel referent door zijn vlucht uit het land van herkomst gedwongen gescheiden is van eisers, heeft hij hiermee laten zien dat hij inmiddels in staat is zich zelfstandig te handhaven. Daarbij is ook van belang dat er tussen de inwilligende mvv nareis-aanvraag en onderhavige aanvraag meerdere jaren zijn verstreken en door referent/eisers niet is aangegeven op welke wijze het familieleven met referent is voortgezet in die jaren. Verweerder heeft verder in het nadeel van eisers gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat zij nooit in Nederland hebben verbleven en dus sterkere banden hebben met hun land van herkomst. Aannemelijk is dat zij hier te lande ten laste zullen komen van de openbare kas en hulp nodig zullen hebben bij huisvesting en integratie. Door referent en eisers zijn voor het overige geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die voor wat betreft de belangenafweging in hun voordeel moeten worden uitgelegd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de belangenafweging een “fair balance” gevonden en niet ten onrechte aan de voor eisers nadelige feiten en omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend dan aan de feiten en omstandigheden die in hun voordeel uitvallen.
4.4.
De verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 februari 2022 [7] leidt niet tot een ander oordeel, nu het naar het oordeel van de rechtbank niet om gelijke gevallen gaat. Zo was in die zaak verweerder onvoldoende ingegaan op de omstandigheden die de gemachtigde van eiser naar voren had gebracht, waaronder de omstandigheid dat de vader van eiser altijd had gewerkt en dat de gezinsleden in Nederland bij eiser in huis konden wonen. Van dergelijke omstandigheden is in onderhavige zaak niet gebleken.
4.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het weigeren van de mvv niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond over het aanbieden van nader onderzoek behoeft dan ook geen bespreking meer.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zoals bedoeld in paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zoals bedoeld in paragraaf B7/3.8 van de Vc en de werkinstructie 2020/16.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761.
6.Het Europees Hof voor de rechten van de mens.
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464.