ECLI:NL:RBDHA:2022:2951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
SGR 22/1098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende omgevingsvergunning en overtredingen Activiteitenbesluit

Op 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Biota Nutri B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Kaag & Braassem. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een besluit van 20 januari 2022, waarin verzoekster werd gelast om geconstateerde overtredingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen vier weken te beëindigen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld, waarbij verzoekster zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoekster in dit geval zwaarder weegt dan het belang van verweerder. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht van € 365,- en de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de lasten die aan verzoekster zijn opgelegd onvoldoende gemotiveerd zijn en dat verzoekster verschillende maatregelen heeft getroffen om aan de wettelijke vereisten te voldoen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1098
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 maart 2022 in de zaak tussen

Biota Nutri B.V., te Roelofarendsveen, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag & Braassem, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Kemper).

Procesverloop

In het besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster gelast om de geconstateerde overtredingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) binnen vier weken te beëindigen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder gelast om de volgende vijf geconstateerde overtredingen binnen de begunstigingstermijn van vier weken te beëindigen:
In de productieruimte van verzoekster staat een intermediaire bulkcontainer (IBC) met een ADR klasse 8 vloeistof van 1.000 liter. Gelet op de omvang van het werkproces valt deze IBC niet onder een strikt noodzakelijke werkvoorraad. Als verzoekster de werkvoorraad niet binnen de begunstigingstermijn terugbrengt naar een strikt noodzakelijke werkvoorraad verbeurt zij een dwangsom van € 1.500,- per week met een maximum van € 6.000,-.
Rondom de opslagvoorziening voor de opslag van gevaarlijke (vloei-)stoffen is geen vrije ruimte van twee meter aangehouden tot andere activiteiten. Als verzoekster niet binnen de begunstigingstermijn een vrije ruimte van twee meter rondom deze opslag naar andere activiteiten realiseert, verbeurt zij een dwangsom van € 1.500,- per week met een maximum van € 6.000,-.
Er worden meer dan 2.500 kilogram verpakte gevaarlijke stoffen en/of CMR-stoffen opgeslagen. Er dient voor elke opslagvoorziening een representatief journaal aanwezig te zijn. Het journaal dat verzoekster op 18 september 2021 heeft gemaild is niet volledig. Als verzoekster niet binnen de begunstigingstermijn de nog ontbrekende onderdelen verwerkt/aanvult in het journaal, verbeurt zij een dwangsom van € 1.000,- per week met een maximum van € 4.000,-.
De vloeren van de productieruimte en onder de overkapping voor de productiehal op Veenderveld 55a, alsook de vloer voor en onder de overkapping op Veenderveld 57 zijn niet vloeistofkerend, terwijl hier bodembedreigende vloeistoffen staan opgeslagen of waarschijnlijk zullen worden opgeslagen. Als verzoekster niet binnen de begunstigingstermijn de betreffende (vloei-)stoffen in een lekbak of boven een vloeistofkerende vloer plaatst, verbeurt zij een dwangsom van € 1.250,- per week met een maximum van € 5.000,-.
De binnen de inrichting aanwezige bedrijfsinterne procedures en werkinstructies zijn te summier om daaraan een goede uitvoering te kunnen geven. Dit resulteert in morsingen en lekkages die niet op een adequate en juiste manier worden opgeruimd. Als verzoekster niet binnen de begunstigingstermijn morsingen en lekkages opruimt/verhelpt overeenkomstig toereikende bedrijfsinterne procedures en werkinstructies verbeurt zij een dwangsom van € 1.250,- per week met een maximum van € 5.000,-.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
3. De in het bestreden besluit opgenomen begunstigingstermijn van vier weken liep af op 17 februari 2021. Verweerder heeft desgevraagd aan verzoekster te kennen gegeven de begunstigingstermijn niet te willen opschorten in afwachting van de nog te nemen beslissing op bezwaar. Nadat verzoekster om een voorlopige voorziening heeft verzocht, heeft verweerder meegedeeld de begunstigingstermijn op te schorten tot de datum waarop de voorzieningenrechter uitspraak doet. Verweerder heeft ter zitting aangegeven de begunstigingstermijn niet verder te willen opschorten. Daarmee is het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een last onder dwangsom een belastend besluit is en dat de bewijslast dat sprake is van een overtreding bij verweerder ligt.
4.1
Met betrekking tot de eerste last [1] overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd of daadwerkelijk sprake is van een overtreding. Verzoekster heeft gemotiveerd weersproken dat in de aangetroffen IBC azijnzuur zou hebben gezeten. Volgens verzoekster zat in de aangetroffen IBC citroenzuur en was daarmee geen sprake van een ADR klasse 8 vloeistof. In het dossier zitten geen rapportages van een toezichthouder van verweerder waaruit geconcludeerd kan worden dat de aangetroffen IBC wél azijnzuur bevatte. Verweerder heeft een foto van een IBC aan het bestreden besluit toegevoegd, maar daaruit valt niet op te maken dat daar azijnzuur in zat.
4.2
Voor zover last vier ziet op de vloer onder de overkapping voor de productiehal op Veenderveld 55a heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een overtreding. Verzoekster heeft toegelicht dat op dat moment demi-water in de IBC’s was opgeslagen. Ook wat dit betreft heeft verweerder geen rapportages overgelegd van een toezichthouder waaruit iets anders blijkt.
4.3.
Voor zover last vier ziet op de vloer voor en onder de overkapping op Veenderveld 57, heeft verzoekster toegelicht dat al voor nemen van het bestreden besluit aanvullende maatregelen zijn getroffen om aan de wettelijke vereisten te voldoen (zoals het afkitten van de stelconplaten en de aanschaf van een pomp). De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder deze maatregelen niet heeft meegenomen bij het bestreden besluit, zodat onvoldoende is gemotiveerd of nog sprake was van een overtreding.
5. Met betrekking tot de lasten twee, drie, vijf en het laatste onderdeel van last vier overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verzoekster heeft toegelicht verschillende maatregelen te hebben getroffen, ondanks dat zij in een aantal gevallen betwist dat sprake was van een overtreding. Verzoekster heeft ook bewijzen overgelegd van de maatregelen die zij heeft getroffen. Verzoekster heeft gevraagd of verweerder kan controleren of de getroffen maatregelen afdoende zijn om aan het bestreden besluit te voldoen. Verweerder heeft ter zitting hier geen duidelijkheid over kunnen geven. De voorzieningenrechter acht het in dit geval gewenst dat partijen ter plaatse in overleg treden om te beoordelen of verzoekster met de getroffen maatregelen aan de lasten voldoet, zonder dat verzoekster daarbij direct het risico loopt van rechtswege dwangsommen te verbeuren. Het belang van verzoekster is naar het oordeel van de voorzieningenrechter groter dan het belang bij verweerder om, mochten de maatregelen niet toereikend zijn, van rechtswege verbeurde dwangsommen in te kunnen vorderen.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De voorzieningenrechter gaat uit van de lasten zoals genummerd in overweging 2.