ECLI:NL:RBDHA:2022:3013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Accijns naheffingsaanslag op gasolie in bunkertanks van motortankschip

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Breda over een naheffingsaanslag voor accijns op gasolie. De naheffingsaanslag van € 3.410 aan accijns, € 56 aan voorraadheffing, € 138 belastingrente en een verzuimboete van € 346 was opgelegd na een accijnscontrole op 22 maart 2017 aan boord van een motortankschip. Tijdens deze controle werd vastgesteld dat er ongeveer 7.000 liter gasolie aanwezig was in de bunkertank van het schip. De inspecteur stelde dat er sprake was van het voorhanden hebben van accijnsgoederen zonder dat hierover accijns was betaald, en dat eiseres als bevrachter van het schip belastingplichtig was.

Eiseres betwistte de naheffingsaanslag en voerde aan dat er geen belastbaar feit was, omdat er geen algemene maatregel van bestuur was die het toevoegen van herkenningsmiddelen aan gasolie voorschreef. De rechtbank oordeelde echter dat de vrijstelling voor de aandrijving van schepen alleen geldt als de gasolie voorzien is van herkenningsmiddelen, zoals bepaald in de wetgeving. Eiseres werd ook terecht als belastingplichtige aangemerkt, omdat zij betrokken was bij het voorhanden hebben van de gasolie.

De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht waren opgelegd, omdat niet was aangetoond dat de gasolie al in de heffing was betrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/6970
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. R.Th.J. van 't Zelfde),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Breda, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 25 september 2019 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag bestaande uit € 3.410 aan accijns minerale oliën en € 56 aan voorraadheffing, € 138 belastingrente en een verzuimboete van € 346.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2022.
Eiseres is vertegenwoordigd door [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] en mr. [C] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 22 maart 2017, om omstreeks 11:30 uur, heeft een controleteam van verweerder een accijnscontrole (de controle) uitgevoerd aan boord van het motortankschip “ [naam schip] ” (het schip). Op dat moment lag het schip afgemeerd in de [haven] te [plaats] .
2. Het schip heeft aan boord drie tanks voor dieselolie bestemd voor de voortstuwing van het schip (de bunkertanks), één in het voorschip en twee in het achterschip. Tussen partijen is uitsluitend een geschil over de gasolie die is aangetroffen in de bunkertank in het voorschip.
3. Tijdens de controle heeft het controleteam door middel van het aflezen van de peilglazen vastgesteld dat er in de bunkertank in het voorschip ongeveer 7.000 liter gasolie aanwezig was. Onder toezicht van het controleteam heeft de schipper, de heer [D] (de schipper), uit de bunkertank een monster en een contramonster genomen. Het controleteam heeft vervolgens het contramonster aan de schipper overhandigd.
4. Verweerder heeft het monster voor onderzoek naar het Douanelaboratorium in Amsterdam (het Lab) gestuurd. Bij brief van 18 april 2017 heeft het Lab aan verweerder de uitslag van het onderzoek bekendgemaakt. In die brief heeft het Lab meegedeeld dat het Solvent Yellow 124 gehalte van het monster 2,5 gram per 1.000 liter is.
5. Bij brief van 24 januari 2019 heeft verweerder eiseres zijn voornemen voor het opleggen van een naheffingsaanslag kenbaar gemaakt. Eiseres heeft hier per brief van 12 februari 2019 op gereageerd en verklaard dat zij geen eigenaar of exploitant van het schip is maar enkel de bevrachter.
6. Op basis van de bij de controle opgedane bevindingen en de uitkomsten van het onderzoek door het Lab heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van de gasolie in de bunkertank in het voorschip sprake is van het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling zonder dat over dat goed accijns is betaald. Daarom heeft verweerder aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd voor een hoeveelheid gasolie van 7.018 liter.
7. In geschil is of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd.
Belastbaar feit
8. Eiseres stelt dat er geen sprake is van een belastbaar feit, omdat een algemene maatregel van bestuur ontbreekt waarin is bepaald dat aan gasolie herkenningsmiddelen kunnen worden toegevoegd. Zij verwijst in dit verband naar artikel 1a, derde lid, WA:

“Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat aan minerale oliën bij ministeriële regeling, onder daarbij te stellen voorwaarden, voorgeschreven herkenningsmiddelen worden toegevoegd.”

9. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In artikel 20 van het Uitvoeringsbesluit accijns is immers bepaald dat de vrijstelling voor de aandrijving van schepen slechts wordt verleend indien de desbetreffende gasolie is voorzien van herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 1a, derde lid, van de WA (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 18 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1319).
Belastingplichtige
10. Eiseres stelt verder dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat zij ten onrechte is aangemerkt als belastingplichtige. Zij is namelijk niet de eigenaar of huurder van het schip, maar enkel de bevrachter. In de bevrachtingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 2. Periode en aanvang

1. Exploitant biedt ter vervrachting aan en Bevrachter accepteert ter bevrachting het schip voor een periode van bepaalde tijd. […]

Artikel 4. Vracht, liggeld en kosten

1. […] Bunkerkosten van het schip zijn vrv bevrachter. Bevrachter geeft aan waar er gebunkerd kan worden. […]

Artikel 8. Rechten en verplichtingen van de Bevrachter

6. Bevrachter is gerechtigd, hetzij zelf, hetzij middels een onafhankelijke expert: […]

c) Vast te stellen de hoeveelheid en kwaliteit van de lading, brandstof, water en/of restanten daarvan […]

7. Bevrachter of haar vertegenwoordiger is gerechtigd naar eigen inzicht monsters te nemen van de inhoud van iedere ladingtank, brandstoftank […]”

Verder blijkt uit de stukken van het geding dat de facturen van bunkerstation S.B.H. Heijmen op naam van eiseres zijn gesteld. Hieruit volgt dat ten aanzien van eiseres sprake is van ‘het betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 51 van de WA. Eiseres is terecht aangemerkt als belastingplichtige.
Naheffingsaanslag
11. Eiseres betoogt dat materieel gezien aan de voorwaarden van de vrijstelling van artikel 66 van de WA (de vrijstelling) is voldaan en dat daarom de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De lidstaten zijn bevoegd voorwaarden te stellen aan de vrijstelling om fraude, ontduiking of misbruik tegen te gaan. Dit volgt uit de Accijnsrichtlijn (Richtlijn 2008/118/EG van 16 december 2008, houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG). Uit artikel 20, lid 2, Uitvoeringsbesluit accijns juncto artikel 13, lid 2, Uitvoeringsregeling accijns vloeit voort dat één van de voorwaarden is dat voldoende merkstof (Solvent Yellow) is toegevoegd. Het toevoegen van een merkstof om controle op het gebruik mogelijk te maken, is een geschikte manier om fraude, ontduiking of misbruik te ontmoedigen. Uit de analyse van het Lab blijkt dat de in de bunkertank in het voorschip van eiseres bevonden gasolie niet aan deze voorwaarde voldoet. Er is dus niet voldaan aan alle voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling.
12. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat met de bunkerbonnen de herkomst van de gasolie is aangetoond, maar dat daarmee nog steeds niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling, nu in de gasolie te weinig Solvent Yellow 124 is aangetroffen en evenmin is aangetoond dat de accijnsgoederen al in de heffing zijn betrokken. Eiseres heeft niet gesteld en dus ook niet aannemelijk gemaakt dat over de gasolie reeds accijns was geheven. Zoals uit overweging 5.16 van de uitspraak van gerechtshof Den Haag van 15 april 2021 volgt (ECLI:NL:GHDHA:2021:1058), is hier sprake van risicoaansprakelijkheid zodat verweerder aan iedere voorhandenhebber en andere betrokkenen een naheffingsaanslag kan opleggen. Verweerder heeft de accijns terecht van eiseres nageheven.
Aantal liters waarop naheffingsaanslag is gebaseerd
13. De rechtbank ziet, gelet op de toelichting van verweerder over de wijze waarop de inhoud van de bunkertank in het voorschip is gemeten, geen aanleiding te twijfelen aan het aantal liters waarvoor de naheffingsaanslag is opgelegd. Op de naheffingsaanslag staat weliswaar niet het aantal liters vermeld waarop de aanslag is gebaseerd, maar dit is wel opgenomen in de mededeling van 11 maart 2019 waarnaar op de naheffingsaanslag expliciet wordt verwezen. Het standpunt van eiseres dat de naheffingsaanslag naar rato van het gehalte Solvent Yellow 124 moet worden verminderd, vindt geen steun in het recht (zie de hiervoor bij overweging 12 aangehaalde uitspraak van gerechtshof Den Haag van 15 april 2021).
Voorraadheffing
14. Nu de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, is eveneens de voorraadheffing terecht. Voorraadheffing is immers verschuldigd door degene die accijns is verschuldigd en de wettelijke bepalingen inzake de heffing en invordering van accijns zijn van overeenkomstige toepassing als ware de heffing accijns (artikel 26 van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012).
Belastingrente
15. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiseres geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
Verzuimboete
16. Een verzuimboete wordt opgelegd indien een belastingplichtige te weinig belasting heeft betaald. Aangezien de naheffingsaanslag terecht is, staat vast dat de verzuimboete eveneens terecht is opgelegd. Een verzuimboete blijft alleen achterwege bij afwezigheid van alle schuld (avas) of een pleitbaar standpunt. Dat sprake is van avas is niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat eiseres geen motief heeft om te sjoemelen is daarvoor onvoldoende. Dat sprake is van een pleitbaar standpunt is gesteld nog gebleken. De verzuimboete is passend en geboden.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.