ECLI:NL:RBDHA:2022:3414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
NL21.17395
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van artikel 8 EVRM en de beoordeling van familie- en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Eritrese nationaliteit bezit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 oktober 2021, waarin zijn aanvraag voor een mvv op basis van familieleven werd afgewezen. De rechtbank heeft op 25 maart 2022 de zaak behandeld in Breda, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. van Werven, en de referente, die eiser als pleegmoeder beschouwde, ook aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. De rechtbank stelde vast dat de familierechtelijke relatie niet voldoende was aangetoond en dat er geen bewijsnood was aangenomen. Eiser had aangevoerd dat het ontbreken van een officiële geboorteakte niet tegen hem mocht worden gebruikt, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn beoordeling de relevante feiten en omstandigheden had kunnen meenemen.

De rechtbank concludeerde dat er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestond tussen eiser en referente, en dat de aanvraag om die reden terecht was afgewezen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en is bekendgemaakt op 14 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17395

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 oktober 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [referent] (referente). Als tolk is verschenen, T. Tzegai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Hij wenst verblijf bij zijn gestelde zus en pleegmoeder (referente). Op 29 juni 2020 heeft verweerder van referente een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) voor eiser met het verblijfsdoel familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ontvangen.
2. Bij besluit van 19 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eisers bezwaar hiertegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. In dit besluit heeft verweerder herhaald waarom hij de aanvraag voor een mvv heeft afgewezen. Volgens verweerder is de familierechtelijke relatie niet aangetoond en wordt ook geen bewijsnood aangenomen. Daarnaast is geen sprake van familie- en gezinsleven tussen eiser en referente. Het jongvolwassenenbeleid is niet van toepassing in deze situatie en van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente is geen sprake. Ook zijn er geen hechte en persoonlijke banden tussen eiser en de dochter van referente.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De overwegingen van verweerder over de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente kunnen volgens eiser niet in stand blijven. Verweerder heeft ten onrechte geen bewijsnood aangenomen en ondeugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van substantieel indicatieve documenten. In de aanvullende beroepsgronden [2] heeft eiser in dit verband een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling [3] van 26 januari 2022. [4] Uit deze uitspraak volgt volgens eiser onder andere dat het ontbreken van een officiële geboorteakte niet aan hem mag worden tegengeworpen. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Ook is eiser van mening dat een onjuist beoordelingskader is toegepast in deze zaak.
Verweerder heeft daarnaast ondeugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en referente. Allereerst is ondeugdelijk gemotiveerd dat het jongvolwassenenbeleid niet kan worden toegepast in deze situatie. Referente heeft de zorg van eiser feitelijk op zich genomen en is dan ook eisers pleegouder. Verder is ondeugdelijk gemotiveerd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder had eiser en referente moeten horen tijdens de bezwaarprocedure. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. [5]
Tot slot is in de overwegingen over het familie- en gezinsleven tussen eiser en de dochter van referente onvoldoende meegewogen dat eiser enige tijd noodgedwongen de zorg heeft gedragen voor de dochter van referente.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij toch uitgaat van de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente en tussen eiser en de dochter van referente. In geschil is dan ook nog slechts de vraag of familie- en gezinsleven bestaat tussen eiser en referente en tussen eiser en de dochter van referente.
Familie- en gezinsleven tussen eiser en referente
Gestelde pleegsituatie
5. Niet in geschil is dat eiser de broer van referente is. De stelling dat referente moet worden gezien als pleegouder van eiser, is onvoldoende onderbouwd en wordt daarom niet gevolgd. Verweerder heeft in dit verband niet ten onrechte overwogen dat het feit dat referente bepaalde zorgtaken voor eiser op zich zou hebben genomen, niet betekent dat zij daardoor de pleegmoeder van eiser is geworden. Alhoewel de feitelijke omstandigheden na de uitspraak van de rechtbank Den Haag gewijzigd zijn (de gestelde vader van eiser is inmiddels overleden), heeft verweerder toch naar deze uitspraak kunnen verwijzen. De rechtbank heeft in die uitspraak namelijk geoordeeld dat verweerder bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken dat referente eiser in haar asielprocedure slechts heeft genoemd als haar broertje en nooit heeft gezegd dat zij eisers pleegmoeder is.
Het jongvolwassenenbeleid is dan ook niet van toepassing op de relatie tussen referente en eiser, zodat verweerder daar terecht geen toepassing aan heeft gegeven.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
6. Volgens verweerders beleid [6] wordt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is een vraag van feitelijke aard. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
7. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de bewijslast primair bij referente en eiser ligt. Over de financiële afhankelijkheid heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat referente eiser structureel financieel ondersteunt. In dit verband heeft verweerder kunnen betrekken dat referente slechts verklaard heeft dat zij geen schriftelijke bewijzen kan overleggen waaruit blijkt dat zij geld meegeeft aan personen die afreizen naar Soedan. Niet is onderbouwd hoe het ‘geld meegeven’ precies in zijn werk gaat, hoe referente de personen kent aan wie zij geld meegeeft en hoe het geld uiteindelijk bij eiser terecht komt. Over de emotionele afhankelijkheid heeft verweerder terecht opgemerkt dat niet is toegelicht op welke wijze eiser emotioneel afhankelijk is van referente en waar de emotionele zorg uit bestaat. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat het op zich nemen van bepaalde zorgtaken door referente niet per definitie maakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
8. Over de getuigenverklaringen heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat deze niet aannemelijk maken dat tussen eiser en referente sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. In dit verband heeft verweerder kunnen overwegen dat de getuigenverklaringen geen inzicht geven in hoe lang referente voor eiser heeft gezorgd, waaruit de zorgtaken precies bestonden en waar de zorgtaken op dit moment uit bestaan. Het aangevoerde in beroep is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft het daarnaast bevreemdingwekkend kunnen vinden dat in de verklaring staat dat eiser inwoner is van de gemeente Genzebo, terwijl deze verklaring in 2020 is opgesteld en eiser daarvoor al uit Eritrea is vertrokken. Verweerder heeft verder bevreemdingwekkend kunnen vinden dat in de verklaring staat dat referente eisers voogd is, gezien het feit dat hij op de afgiftedatum al meerderjarig was.
9. De mate van afhankelijkheid van eiser is ook terecht betrokken bij de beoordeling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft niet ten onrechte meegewogen dat eiser zich in de afgelopen jaren – al dan niet met de hulp van referente – staande heeft weten te houden. Verweerder heeft verder niet ten onrechte overwogen dat met de overgelegde foto’s en de kopie van het vliegticket geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan worden aangetoond.
10. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referente en eiser. Nu geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiser en referente, heeft verweerder terecht geen belangenafweging verricht.
Familie- en gezinsleven tussen eiser en de dochter van referente
11. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen eiser en de dochter van referente. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser nooit de feitelijke rol van ouder op zich heeft genomen en dat referente slechts heeft verklaard dat eiser de zorg voor haar dochter heeft gedragen in haar afwezigheid. De stelling in beroep dat verweerder heeft miskend dat eiser enige tijd feitelijk heeft gefungeerd als opvangouder voor de dochter van referente en dat als gevolg hiervan sprake is van familie- en gezinsleven, is niet nader onderbouwd en leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
Hoorplicht
12. Op grond van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen is zij van oordeel dat verweerder het horen van eiser en/of referente in de bezwaarfase achterwege heeft mogen laten. Op voorhand was redelijkerwijs buiten twijfel dat het in bezwaar aangevoerde over het familie- en gezinsleven niet kon leiden tot een inwilligend besluit. De overgelegde uitspraak ter onderbouwing van de stelling dat eiser en referente in bezwaar hadden moeten worden gehoord, betreft geen vergelijkbaar geval en leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak ging namelijk over een andere aanvraag waarbij niet was ingegaan op de aanvullende bezwaarschriften en bijlagen.
Conclusie
13. Bij gebrek aan familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is de aanvraag terecht afgewezen.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Van 11 maart 2022.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Met ECLI-nummer: ECLI:NL:RVS:2022:245.
5.Van 20 juli 2020, met als ECLI-nummer: ECLI:NL:RBMNE:2020:2852.
6.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.