ECLI:NL:RBDHA:2022:3422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
NL22.3495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens niet gevolgd, omdat de in dat arrest genoemde opvangproblemen niet meer aan de orde zijn. Eiser heeft verder geen bewijs geleverd dat zijn individuele omstandigheden aanleiding geven om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.3495
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.3496, op 6 april 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Frankrijk zijn
1 Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
verdragsverplichtingen zal nakomen.2 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet (langer) het geval is. Hierin is eiser niet geslaagd.
2. Verweerder heeft het beroep van eiser op het arrest van het EHRM3 van 2 juli 2020 in de zaak N.H. en anderen tegen Frankrijk4 terecht niet gevolgd. Ondanks dat verweerder een ex-nunc toetsing moet toepassen, is niet gebleken dat de in dat arrest genoemde opvangproblemen, die zich voordeden in het tijdvak van 2013 tot 2015, nog aan de orde zijn. Verweerder verwijst hiervoor terecht naar het rapport van AIDA5 van april 2020, waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders dezelfde faciliteiten wordt aangeboden als andere asielzoekers. Dat eiser verder geen bewijs kan leveren dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, volgt verweerder terecht niet. Het is juist aan eiser zijn individuele omstandigheden kenbaar te maken en deze te onderbouwen.6 Ook het beroep op het risico op indirect refoulement wordt door verweerder terecht niet gevolgd, nu Frankrijk middels het claimakkoord heeft gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen.
3. Eiser heeft in beroep gesteld dat hij heeft geleden onder onmenselijke en vernederende omstandigheden als dakloze asielzoeker. Eiser heeft daarover tijdens het gehoor7 niets gezegd. Wel heeft hij erover geklaagd dat zijn asielaanvraag in Frankrijk was afgewezen en dat hij daar niet mocht werken. In die omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de
Dublinverordening.8
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
2 Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
3 Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4 ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013.
5 Asylum Information Database.
6 ECLI:CE:ECHR:2020:0910JUD006314113.
7 Rapport aanmeldgehoor Dublin van 18 februari 2022.
8 Verordening (EU) nr. 604/2014.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19975327

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.