ECLI:NL:RBDHA:2022:3482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor huisvesting op basis van medische en sociale redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een urgentieverklaring voor huisvesting had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiser woont met zijn vrouw en drie kinderen in een portiekwoning in Den Haag en had eerder een urgentieverklaring ontvangen vanwege medische en sociale redenen. Echter, na het indienen van een nieuwe aanvraag, werd deze afgewezen omdat verweerder van mening was dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gezondheid van zijn kinderen in gevaar komt door de huidige woonsituatie. Eiser had verwezen naar medische verklaringen, maar deze waren niet opgesteld door onafhankelijke medische behandelaars, waardoor de rechtbank oordeelde dat verweerder deze verklaringen niet hoefde mee te wegen in zijn besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat de slechte staat van de woning niet automatisch leidt tot een urgentieverklaring en dat eiser zelf oplossingen had kunnen vinden voor de schimmelproblematiek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve en onafhankelijke medische informatie bij aanvragen voor urgentieverklaringen in het kader van huisvesting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.C.H. Walkate),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de urgentieverklaring van eiser afgewezen.
Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
De zitting heeft op 2 maart 2022 plaatsgevonden via een beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.

Overwegingen

Wat er voorafging aan het bestreden besluit
1. Eiser woont momenteel samen met zijn vrouw en drie kinderen in een portiekwoning uit de jaren dertig in Den Haag. In 2018 heeft verweerder eiser en zijn gezin een urgentieverklaring verleend vanwege medische en sociale redenen. Echter, eiser heeft destijds geen passende woonruimte kunnen vinden. Hij heeft opnieuw een urgentieaanvraag ingediend, omdat er in zijn woning sprake is van terugkerende vocht- en schimmelproblematiek. Hierdoor gaat de gezondheid van zijn twee zoons, die onder meer astmaklachten hebben, achteruit.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen op grond van artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening). Volgens verweerder is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. Ook zijn de feiten niet zo bijzonder dat sprake is van hardheid.
Het standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat vooral zijn twee kinderen klachten ondervinden van de schimmelvorming. Hij heeft verwezen naar verklaringen van artsen om aan te tonen dat deze klachten voortkomen uit de slechte staat van de woning. Om deze reden is een andere woning noodzakelijk.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt ten eerste dat in beginsel geen urgentieverklaring wordt verstrekt als zich één van de in het beleid genoemde algemene weigeringsgronden voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt. Het feit dat de woning in een slechte staat verkeert of van onvoldoende kwaliteit is, maakt -ingevolge het door verweerder gehanteerde beleid- niet dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem
.
Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat eiser zelf een oplossing heeft kunnen bewerkstelligen ten aanzien van de schimmel. Hiervoor is een verhuizing naar een ándere zelfstandige woonruimte niet vereist.
5. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser ter onderbouwing van de medische omstandigheden van zijn zoons heeft verwezen naar het rapport van de longverpleegkundige Astma/Copd en een brief van de psycholoog. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat een bestuursorgaan een advies dat is uitgebracht door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige bij zijn beoordeling van een aanvraag mag betrekken, mits dit advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. [1] Nu de door eiser ingebrachte verklaringen niet zijn opgesteld door onafhankelijke medische behandelaars, en dus niet overeenkomstig de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens (meest recente versie 2021), mocht verweerder hieraan voorbijgaan.
6. Nu eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de gezondheidssituatie van zijn kinderen gerelateerd kan worden aan de slechte staat van de woning, de schimmel bedreigend is voor de gezondheid van zijn kinderen en dit evenmin blijkt uit de in beroep overgelegde (medische) informatie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder dat de geschetste woonsituatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van artikel 4:7 van de Huisvestingsverordening.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van 25 november 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK4360).