ECLI:NL:RBDHA:2022:3490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van justitiële gegevens uit het Justitieel Documentatiesysteem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die verzocht om verwijdering van zijn justitiële gegevens uit het Justitieel Documentatiesysteem (JDS), en de minister van Justitie en Veiligheid als verweerder. Eiser had eerder een aanvraag ingediend om zijn justitiële gegevens te laten verwijderen, maar deze was door de minister afgewezen. Eiser stelde dat hij hinder ondervond bij het verkrijgen van een Amerikaans visum door de registratie van een strafbaar feit uit 2004, waarbij hij verdacht werd van het invoeren van verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bij zijn besluitvorming de juiste procedures heeft gevolgd en dat de registratie in het JDS overeenkomt met de justitiële gegevens van het Openbaar Ministerie (OM). De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, maar dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de registratie te laten verwijderen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede strafrechtspleging en de terughoudendheid die vereist is bij het toewijzen van verzoeken tot verwijdering van justitiële gegevens.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3548

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Moddejonge en M. de Kroon).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om zijn justitiële gegevens te verwijderen afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 7 april 2021 heeft via een beeldverbinding een zitting plaatsgevonden.
Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig.
Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend zodat het uittreksel uit het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) in de procedure kon worden betrokken.
Verweerder heeft het uittreksel overgelegd met het verzoek dat alleen de rechtbank kennis neemt van het stuk. De geheimhoudingsrechter heeft bepaald dat beperking van de kennisneming van het stuk niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft het stuk vervolgens alsnog overgelegd.
Op 10 maart 2022 heeft een nieuwe zitting plaatsgevonden via een beeldverbinding.
Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig.
Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Verweerder heeft geweigerd om justitiële gegevens over eiser te verwijderen uit het JDS. Een betrokkene kan bij de minister verzet aantekenen wegens persoonlijke omstandigheden, gericht op verwijdering van justitiële gegevens uit het JDS. [1] In het JDS is over eiser opgenomen dat hij op 3 september 2004 is verdacht van het invoeren van verdovende middelen. Gebleken is dat er op Schiphol 50 gram verdovende middelen, vermoedelijk cocaïne, zijn aangetroffen in de bagage van eiser. De zaak is geseponeerd met een beleidssepot. Eiser wenst dat dit justitieel gegeven uit het JDS wordt verwijderd, omdat hij hiervan hinder ondervindt bij het verkrijgen van een Amerikaans visum. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij geen misdaad heeft begaan en dat er een aantal bijzondere persoonlijke omstandigheden zijn die verwijdering rechtvaardigen. Verweerder heeft advies gevraagd aan het Openbaar Ministerie (OM) en heeft de aanvraag van eiser om verwijdering van de justitiële gegevens afgewezen.
Wat zijn de regels?
2. Verweerder hanteert beleid in de vorm van een vaste gedragslijn bij de vraag of een verzoek tot verwijdering van een justitieel gegeven uit JDS wordt ingewilligd. Na ontvangst van een dergelijk verzoek vraagt verweerder een advies van het OM voordat hij een besluit neemt. Verder wordt bij de beoordeling van het verzoek beoordeeld of sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Verweerder weegt deze omstandigheden in onderlinge samenhang ten opzichte van het belang dat bij de registratie van het justitiële gegeven is gediend, namelijk een goede strafrechtspleging. Verweerder toetst of de volgende bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de orde zijn:
hoe specifiek is de betreffende opleiding van de betrokkene en ondervindt de betrokkene meer dan normale carrièrehinder?
de leeftijd ten tijde van het delict;
de ernst van het delict;
e aard van de beslissing door het OM of de rechter;
het tijdstip waarop het delict heeft plaatsgevonden (het tijdsverloop tussen het delict en het aanvragen van verzet);
het bestaan of ontbreken van andere delicten op het uittreksel.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert in beroep aan dat de registratie feitelijke onjuist is. Hij is namelijk nooit veroordeeld voor het verweten feit en hij dient op grond van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als onschuldig te worden gezien. De registratie in het JDS is hiermee in strijd. Verweerder gaat daarnaast uit van informatie van het OM, maar deze informatie is niet juist of er kan aan de informatie getwijfeld worden. Verweerder dient dan ook het dossier bij het OM op te vragen en niet alleen af te gaan op berichtgeving vanuit het OM. Eiser voert aan dat het besluit niet zorgvuldig is genomen en dat niet alle belangen goed zijn afgewogen. Hierdoor is het niet redelijk dat de gegevens voor een periode van 30 jaar worden bewaard. Verweerder heeft ten onrechte niet onderkend dat de registratie van de gegevens voor eiser onevenredig bezwarend zijn, aangezien hij wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat uit het advies van het OM van 27 februari 2020 blijkt dat eiser in 2004 op Schiphol is aangehouden nadat bij hem cocaïne in zijn portemonnee en in twee pakketjes onder zijn voeten zijn aangetroffen. Aangezien destijds de tijdelijke maatregel gold dat via Schiphol inreizende koeriers met een hoeveelheid van ten hoogste 3 kilogram cocaïne na inbeslagneming van de aangetroffen cocaïne werden heengezonden, zonder dagvaarding, is eiser overeenkomstig dit beleid niet gedagvaard. Volgens het OM was er destijds voldoende bewijs aanwezig dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, maar om andere redenen is de zaak niet aan de rechter voorgelegd en is besloten tot een beleidssepot. Deze beslissing is als zodanig ook in het JDS geregistreerd.
5. Verweerder dient volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter bij de beslissing op een verzoek als dat van eiser louter te beoordelen of de gegevens in het JDS overeenkomen met de justitiële of strafvorderlijke gegevens afkomstig van het OM. [2] Gezien de inhoud van de adviezen van het OM en de gegevens in het JDS heeft verweerder terecht gesteld dat deze overeenkomen en dat van feitelijke onjuistheid van de registratie geen sprake is. De stelling van eiser dat sprake is van discrepanties in het dossier en dat verweerder daarom niet zomaar uit mocht gaan van de registratie slaagt niet. Verweerder heeft gelet op de jurisprudentie terecht gesteld dat de inhoudelijke juistheid van de beslissing van het OM in deze procedure niet ter discussie staat en dat hiertoe andere procedures openstaan of open hebben gestaan. Er bestond voor verweerder daarom ook geen aanleiding om het dossier bij het OM op te vragen en nader onderzoek te doen. Van een schending van artikel 6 van het EVRM is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
6. Volgens rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is het beleid van verweerder over de toepassing van de hiervoor aangehaalde criteria a tot en met f en de toets van bijzondere persoonlijke omstandigheden niet kennelijk onredelijk. [3] Verweerder komt bij de beoordeling van het verzet beoordelingsruimte toe. Gelet op het zware gewicht van het belang van een goede strafrechtspleging, moet terughoudend worden omgegaan met het toewijzen van verzet en kan verweerder slechts in zeer bijzondere gevallen hiertoe overgaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de motivering van eisers situatie en de aangevoerde belangen voldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop de criteria zijn beoordeeld en op welke wijze deze tegen elkaar zijn afgewogen. Zo heeft verweerder bij de afweging betrokken dat eiser enkel één registratie in het JDS heeft, maar dat dit wel een misdrijf is dat niet te kwalificeren is als gering ernstig, ondanks dat het een sepot betreft. Ook is meegewogen dat eiser ten tijde van het plegen van betreffend delict 29 jaar oud was en er dus niet kan worden gesteld dat hij een zeer jonge leeftijd had. Verweerder heeft verder meegewogen dat eiser stelt meer dan normale hinder te ervaren van de registratie doordat hij geen Amerikaans visum kan krijgen. Verweerder heeft gelet op de zwaarte van het belang van een goede strafrechtspleging terecht gesteld dat het niet kunnen krijgen van een visum voor bepaalde landen onvoldoende is om te spreken van bovenmatige hinder. Dat iemand belemmeringen ondervindt door zijn strafrechtelijke verleden is bij het opstellen van de wet bovendien al afgewogen door de wetgever. Dat eiser geen Amerikaans visum kan krijgen, betekent niet dat hij geen andere reizen kan maken. Er is hierdoor niet gebleken van een onevenredige beperking in zijn bewegingsvrijheid. De door eiser aangevoerde omstandigheden maken dan ook niet dat het verweerder het verzoek om verwijdering van justitiële gegevens uit het JDS had moeten inwilligen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 26, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1232.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:63.