ECLI:NL:RBDHA:2022:3553
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure inzake verblijfsvergunning en terugkeerbesluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning. Eiseres, geboren in 1983 en van Surinaamse nationaliteit, had op 5 november 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking tijdelijk humanitair (medische behandeling). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen omdat eiseres de leges niet had betaald. Tevens is er een terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiseres bij brief van 16 november 2020 en opnieuw op 30 november 2020 de gelegenheid heeft geboden om de leges te betalen. Deze brieven zijn per gewone post verzonden, en de rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de brieven zijn verzonden. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de brieven nooit heeft ontvangen en dat verweerder deze per aangetekende post had moeten versturen. De rechtbank oordeelt echter dat de enkele stelling van eiseres over problemen met de postbezorging onvoldoende is om aan de ontvangst van de brieven te twijfelen.
Daarnaast heeft eiseres zich beroepen op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank volgt haar hierin niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiseres kan, indien zij denkt in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning, een nieuwe aanvraag indienen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.