ECLI:NL:RBDHA:2022:3560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL22.5640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van een Algerijnse vreemdeling zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat was uitgevaardigd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Algerijnse vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 april 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

Eiser betoogde dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was, omdat er geen zicht op uitzetting naar Algerije zou zijn. Hij stelde dat een vertrektermijn van 28 dagen hem de kans zou geven om zijn situatie te verbeteren, terwijl een onmiddellijke vertrekplicht dat niet zou doen. De rechtbank oordeelde echter dat, aangezien eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, de staatssecretaris bevoegd was om het terugkeerbesluit uit te vaardigen. De rechtbank benadrukte dat het ontbreken van zicht op uitzetting niet betekent dat de terugkeerverplichting niet meer geldt. Eiser moet zich inspannen om aan zijn vertrekplicht te voldoen, ook al stelt hij dat hij dat niet kan.

Daarnaast voerde eiser aan dat het inreisverbod in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat hij familie in Frankrijk heeft, waaronder een zwangere vriendin. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat eiser een relatie heeft met iemand in Frankrijk niet voldoende was om het inreisverbod te weerleggen. Eiser werd geadviseerd om een aanvraag te doen bij de Franse autoriteiten voor toegang en verblijf. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5640

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij aan eiser een vertrektermijn is onthouden. Daarnaast heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Niet in geschil is dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrekplicht onrechtmatig is, nu er geen zicht op uitzetting is naar Algerije. In het geval een vertrektermijn van 28 dagen wordt gegund, bestaat nog de mogelijkheid dat de situatie in dit opzicht verandert, bij een onmiddellijk vertrektermijn niet, zo stelt hij.
3. Tegen de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft kan een terugkeerbesluit worden uitgevaardigd. Daarmee wordt vastgesteld dat het verblijf in Nederland niet rechtmatig is en dat op de vreemdeling een terugkeerverplichting rust. [1] Nu niet in geschil is dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, was verweerder bevoegd om tegen eiser een terugkeerbesluit uit te vaardigen. Eiser heeft evenmin betwist dat er sprake is van een risico op onttrekken aan het toezicht. Verweerder heeft vanwege dat risico een vertrektermijn aan eiser kunnen onthouden. Dat er momenteel geen zicht op uitzetting naar Algerije is, betekent niet dat op eiser niet langer een terugkeerverplichting rust. Ook als eiser stelt dat hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen, wordt van hem verwacht dat hij zich inspant om hieraan gevolg te geven. Voor zover eiser meent dat hij met inachtneming van die inspanningsverplichting, buiten zijn schuld, niet in staat is om Nederland te verlaten, kan hij een aanvraag doen om op die grond rechtmatig verblijf in Nederland te verkrijgen.
Wat door eiser is aangevoerd biedt dan ook geen grond voor de conclusie dat ten onrechte is besloten dat eiser Nederland met onmiddellijke ingang dient te verlaten.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Eiser heeft familie in Frankrijk, onder wie zijn vriendin die in verwachting is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit niet zou moeten leiden tot het afzien van een inreisverbod of het beperken van de duur ervan.
5. Nu aan eiser een vertrektermijn is onthouden, volgt uit de wet dat aan hem een inreisverbod wordt opgelegd. [3] Het enkele feit dat eiser stelt dat hij een relatie heeft met een vrouw die in Frankrijk verblijft, maakt niet dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Voor zover eiser in verband met dit gestelde familieleven toegang tot en verblijf in Frankrijk wenst, dient hij daarvoor een aanvraag te doen bij de Franse autoriteiten, zodat zij dit kunnen onderzoeken. Indien een dergelijke aanvraag wordt ingewilligd, zal het inreisverbod ambtshalve worden opgeheven, zoals verweerder ter zitting ook heeft bevestigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.