In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, huurders van een woning, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin de Vereniging van Eigenaars (VvE) werd gelast om binnen drie maanden een illegale bouwkundige splitsing ongedaan te maken. Het primaire besluit werd genomen op 30 april 2021 en het bestreden besluit op 8 februari 2022, waarbij het bezwaar van verzoekers ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 13 april 2022, waarbij verzoekers niet verschenen, maar de verweerder en een derde partij wel aanwezig waren.
De voorzieningenrechter overweegt dat de last onder dwangsom niet aan verzoekers is gericht, maar aan de VvE. De termijn voor het ongedaan maken van de splitsing was verstreken en verweerder was niet bereid deze te verlengen. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers voldoende spoedeisend belang hebben, omdat de handhaving hen onevenredig hard raakt. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is en dat de belangen van handhaving zwaarder wegen dan die van verzoekers. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.