ECLI:NL:RBDHA:2022:4120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Turkse nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris oordeelde dat de Dublinverordening van toepassing was en dat de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in de grensprocedure mag beoordelen of er redenen zijn om een andere lidstaat verantwoordelijk te achten voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Dit is toegestaan indien er een significant risico bestaat op onderduiken. De rechtbank concludeert dat de gang van zaken niet in strijd is met de Procedurerichtlijn en dat een toegangsweigering tot het Schengengebied een overdracht op basis van de Dublinverordening niet in de weg staat.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De eiser had aangevoerd dat hij geen significant risico op onderduiken had, omdat hij internationale bescherming zocht. De rechtbank erkent dat de eiser belang heeft bij een beslissing op zijn asielaanvraag, maar oordeelt dat dit niet uitsluit dat er een significant risico op onderduiken bestaat. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5790

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berk).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, Vw [1] een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Daarbij heeft verweerder beoordeeld of ten aanzien van eiser een significant risico bestaat dat hij zal onderduiken, nu volgens verweerder sprake is van indicaties dat op eiser de Dublinverordening [2] van toepassing is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Dijkman, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Turkse nationaliteit.
2. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, Vw het beroep gegrond.
3. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 6, derde lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd omdat volgens verweerder een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. In artikel 5.1, tweede lid, van het Vb [3] zijn de criteria neergelegd waarop verweerder kan baseren dat een significant risico op onderduiken bestaat. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven waarom volgens hem een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken, omdat eiser:
(zware grond)
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan en
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft allereerst aangevoerd dat verweerder in een geval als het zijne de aanvraag niet in de grensprocedure kan worden afgedaan. Op grond van artikel 43 Procedurerichtlijn [4] kan in de grensprocedure alleen een beslissing worden genomen over de ontvankelijkheid van een asielaanvraag of over de gegrondheid ervan. In eisers geval acht verweerder de Dublinverordening van toepassing en wordt de aanvraag dus niet in behandeling genomen.
4.1
De rechtbank volgt eiser niet in deze grond. Voordat verweerder toekomt aan de (inhoudelijke) beoordeling van de ontvankelijkheid of gegrondheid van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mag hij beoordelen of op grond van de Dublinverordening redenen zijn om een andere lidstaat verantwoordelijk te achten voor de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De beoordeling van deze vraag mag verweerder eveneens in de grensprocedure verrichten, indien er reden is om aan te nemen dat een significant risico bestaat op onderduiken. De rechtbank acht deze gang van zaken dan ook niet in strijd met artikel 43 Procedurerichtlijn. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 2 oktober 2019 [5] en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juni 2016 [6] en 18 januari 2017 [7] . Dat een toegangsweigering, zoals eiser stelt, zich niet verdraagt met een overdracht op grond van de Dublinverordening volgt de rechtbank niet. De toegangsweigering ziet op toegang tot het Schengengebied en niet op toegang tot de lidstaten van de Europese Unie. Bovendien staat een toegangsweigering tot het Schengengebied een overdracht in het kader van de Dublinverordening niet in de weg. De rechtbank volgt derhalve het standpunt van eiser dat de grensprocedure niet kan worden toegepast bij Dublinclaimanten niet.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij een zelfstandig recht heeft op verblijf in de Europese Unie. Als verweerder stelt dat hij geen lichter middel kan toepassen, dan kan alleen geconcludeerd worden dat eiser, als Dublinclaimant, rechtmatig verblijf heeft. In dat geval kan eiser op een aanmeldcentrum of asielzoekerscentrum verblijven, met een meldplicht.
5.1
Op grond van artikel 8, aanhef en onder m, Vw heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen omdat de Dublinverordening van toepassing wordt geacht, terwijl die vreemdeling in afwachting is van de feitelijke overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat. Hiervan is in eisers geval echter nog geen sprake, omdat er nog geen besluit is genomen de aanvraag niet in behandeling te nemen en eiser nog niet in afwachting is van zijn overdracht. Al daarom faalt eisers betoog.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond en lichte gronden niet heeft bestreden. Verweerder heeft deze gronden dan ook aan zijn conclusie dat sprake is van een significant risico op onderduiken ten grondslag kunnen leggen.
7. Eiser heeft aangevoerd dat in zijn geval geen sprake is van een significant risico op onderduiken, omdat hij daar geen enkel belang bij heeft. Eiser wil internationale bescherming en heeft daarvoor een aanvraag ingediend. Ook als Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag, dan zal eiser niet onderduiken, omdat hij belang heeft bij een beslissing op zijn aanvraag.
7.1
Dat eiser belang heeft bij een beslissing op zijn asielaanvraag volgt de rechtbank, maar dat neemt niet weg dat ten aanzien van eiser een significant risico bestaat op onderduiken om op deze wijze bijvoorbeeld af te dwingen dat hij niet kan worden overgedragen en Nederland op deze wijze verantwoordelijk wordt voor de behandeling van zijn aanvraag.
De beroepsgrond slaagt dus niet.
8. Eiser heeft ook aangevoerd dat er op grond van de Dublinverordening geen verplichting voor hem bestaat om door te reizen naar, in zijn geval, Roemenië, maar aan verweerder om de overdracht te regelen. Eiser heeft nog niet kunnen laten zien dat hij wil meewerken, omdat hij steeds in detentie heeft verbleven.
8.1
Voor zover eiser wil meewerken aan zijn overdracht aan Roemenië, indien Roemenië daadwerkelijk verantwoordelijk is, maakt dit nog niet dat verweerder zich niet voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een significant risico op onderduiken, wat de vrijheidsontnemende maatregel rechtvaardigt.
De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is opgelegd.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013
3.Vreemdelingenbesluit 2000
4.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013
6.ECLI:NL:RVS: 2016:1451