5.1Problemen bij terugkeer
Azerbeidzjan kent geen wetgeving die het aanvragen van asiel in het buitenland door Azerbeidzjaanse staatsburgers strafbaar stelt. Er zijn gevallen bekend waarin migranten die gedwongen terugkeerden bij aankomst door de autoriteiten problemen hebben gekregen. Daarbij ging het om journalisten, bloggers en activisten (zie de paragrafen 3.1.1 en 3.2.1). De Nederlandse media berichtten in 2019 over een migrant die bij terugkeer problemen kreeg van de zijde van de autoriteiten. Op 9 juli 2019 zetten de Nederlandse autoriteiten [eiser] en zijn gezinsleden uit naar Azerbeidzjan. Op 11 juli 2019 arresteerde de Azerbeidzjaanse politie [eiser] . De districtsrechtbank van Binaqadi veroordeelde hem vervolgens tot dertig dagen administratieve detentie wegens het negeren van politiebevelen nadat hij op straat zou hebben geschreeuwd. Volgens VluchtelingenWerk Nederland betrof het hoogstwaarschijnlijk een valse aanklacht. Op 9 april 2020 arresteerde de politie hem opnieuw. Hij was op dat moment namens de online nieuwswebsite 7gun.az in Khirdalan bij een demonstratie van mensen die hun baan waren verloren als gevolg van de coronacrisis aan het filmen. De districtsrechtbank van Abșeron veroordeelde hem tot dertig dagen administratieve detentie wegens het overtreden van de quarantaineregels en het negeren van politiebevelen. Op 9 mei 2020 kwam hij vrij.
(..)
7. Partijen zijn het er over eens dat deze passage betrekking heeft op eiser. Het relaas van eiser dat hij na aankomst in Azerbeidzjan is aangehouden en gedetineerd wordt niet betwist door verweerder.
8. Uit het dossier blijkt voorts dat Kamervragen zijn gesteld over “de uitzetting” van eiser en dat aanzienlijke inspanningen zijn verricht om de Nederlandse autoriteiten te bewegen om diplomatieke stappen te zetten en om eiser naar Nederland te kunnen laten terugkomen. Bij besluit van 16 oktober 2019 is het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek van 27 augustus 2019 om eiser en zijn gezin terug te laten keren naar Nederland ongegrond verklaard.
Op 8 september 2020 is een herhaald verzoek van 10 augustus 2020 om eiser en zijn gezin vanwege een nieuwe arrestatie en detentie in Azerbeidzjan terug te laten keren naar Nederland afgewezen.
9. Op 18 september 2021 heeft eiser wederom in Nederland asiel aangevraagd. Eiser heeft uitgelegd dat hij zijn land van herkomst enkel rechtmatig kon verlaten door een visum aan te vragen voor Litouwen maar dat hij wenst dat zijn asielaanvraag in Nederland wordt behandeld. Eiser heeft ter zitting nader toegelicht dat hij de Dublinverordening niet wil omzeilen en daarom toestemming aan de Nederlandse autoriteiten had gevraagd om naar Nederland te mogen komen. Omdat Nederland dit heeft afgewezen heeft hij een visum aangevraagd bij de Litouwse autoriteiten.
10. Bij brief van 17 oktober 2021, voorafgaand aan het uitbrengen van het voornemen, heeft gemachtigde van eiser gewezen op het Tweede Kamer-dossier en het AAB Azerbeidzjan van juli 2020. Tevens is gewezen op de (opvolgende) procedure van de broer die op dat moment nog aanhangig was.
Eiser heeft aangevoerd dat Nederland moreel gezien verantwoordelijk is om de aanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen. Dit is volgens eiser ook praktischer gelet op de eerdere procedure. Eiser heeft er in de zienswijze reeds op gewezen dat de opvolgende asielaanvraag van zijn broer is ingewilligd en aan zijn broer internationale bescherming is verleend.
Eiser kampt voorts met aanzienlijke en langdurige medische problematiek waaruit zijn angsten en wantrouwen blijken. Uit al deze bijzondere omstandigheden volgt dat overdracht van eiser van onevenredige hardheid getuigt.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden enkel omdat eerder een asielprocedure heeft plaatsgevonden en/of sprake is van medische problematiek. Volgens verweerder is de Dublinprocedure niet bedoeld om die eerdere procedure over te doen of te beoordelen of dat eerdere besluit achteraf gezien onjuist was. Dat besluit staat immers in rechte vast.
Verweerder heeft deze motivering als volgt opgenomen in de besluitvorming:
Voornemen
(…)
Het is aan betrokkene om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Hierin is betrokkene niet geslaagd.
De omstandigheden die gemachtigde heeft aangevoerd zijn niet voldoende bijzonder om van de overdracht aan Litouwen af te zien vanwege een onevenredige hardheid. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Allereerst wordt overwogen dat enkel het gegeven dat betrokkene eerder een procedure in Nederland heeft doorlopen, geen aanleiding is om de huidige (nieuwe) aanvraag ook in Nederland te behandelen. Dit volgt niet uit de Dublinverordening. De autoriteiten van Litouwen hebben met het claimakkoord bevestigd verantwoordelijk te zijn voor de aanvraag van betrokkene. Met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Litouwen eveneens gegarandeerd het onderhavige verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, Dublinverordening. De verwijzing naar de gestelde Kamervragen en het ambtsbericht over Azerbeidzjan maakt voorgaande niet anders. Dat als gevolg van een eerdere procedure Kamervragen zijn gesteld en er een ambtsbericht is verschenen, maakt niet dat de er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor overdracht aan Litouwen leidt tot onevenredige hardheid. Betrokkene heeft immers een nieuwe asielaanvraag gedaan die door Litouwen zal worden behandeld. De Kamervragen en het ambtsbericht naar aanleiding van de vorige procedure zijn derhalve voor de huidige Dublinprocedure niet relevant. Ook wordt gemachtigde niet gevolgd in de stelling dat het logisch is dat in Nederland de (nieuwe) asielaanvraag verder wordt beoordeeld, al is het volgens gemachtigde alleen maar om te onderzoeken of er in de eerdere procedure fouten zouden zijn gemaakt, dan wel dat er geen fouten zijn gemaakt maar toch ten onrechte geen bescherming is verleend op basis van de kennis van nu. Betrokkene heeft reeds een procedure in Nederland doorlopen waarin het besluit in rechte vaststaat. De huidige aanvraag betreft een nieuwe asielaanvraag. Zoals reeds is overwogen hebben de autoriteiten van Litouwen bevestigd verantwoordelijk te zijn voor deze aanvraag. De nieuwe asielaanvraag dient dan ook door de autoriteiten van Litouwen behandeld te worden, hetgeen zij met het claimakkoord gegarandeerd hebben. Dat er reeds een dossier van betrokkene in Nederland is maakt het voorgaande niet anders. Dit is niet een bijzondere omstandigheid waardoor overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Betrokkene kan zijn asielmotieven bij de autoriteiten van Litouwen naar voren brengen, waarbij de autoriteiten van Litouwen een dossier kunnen vormen.
(…)
(…)
Betrokkene stelt in de zienswijze dat het bijzonder is dat hij door Nederland gedwongen is uitgezet naar Azerbeidzjan en dat hij vervolgens door de autoriteiten van Azerbeidzjan zou zijn vervolgd. Volgens betrokkene is het van belang dat Nederland onderzoekt of dit te wijten is aan de Nederlandse staat.
Zoals reeds in het voornemen is overwogen, maakt hetgeen betrokkene aanvoert met betrekking tot de voorgaande procedure, niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor sprake zou zijn van onevenredige hardheid wanneer betrokkene overgedragen zou worden aan Litouwen. De gestelde omstandigheden die betrokkene in de zienswijze opnieuw aanhaalt zien op de voorgaande procedure van betrokkene. Zoals uit het procedureoverzicht blijkt is de vorige aanvraag bij beschikking van 13 juli 2018 afgewezen als ongegrond, is het beroep ongegrond verklaard en het ingestelde hoger beroep destijds kennelijk ongegrond verklaard. Het desbetreffende besluit op de desbetreffende aanvraag staat dan ook in rechte vast. Met de nieuwe aanvraag van betrokkene is er sprake van een nieuwe procedure(hierboven is reeds verwezen naar artikel 19 Dublinverordening). Hetgeen betrokkene aanvoert en stelt ten aanzien van de vorige procedure, hoort niet bij de huidige Dublinprocedure thuis. Het asielverzoek van betrokkene wordt immers niet in behandeling genomen. Dit geldt eveneens voor de (meermaals aangehaalde) stelling van betrokkene dat er onderzoek gedaan zou moeten worden naar de voorgaande procedure en dat voor een dergelijk onderzoek van belang zou zijn dat betrokkene in Nederland kan blijven.
Overwogen wordt dat het in deze procedure alleen gaat om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming van betrokkene. Het gaat niet om de vraag of het verzoek om internationale bescherming van betrokkene moet worden ingewilligd. De asielmotieven die betrokkene noemt, kunnen naar voren worden gebracht bij de autoriteiten van Litouwen. De Litouwse autoriteiten kunnen daarbij een dossier vormen. Het gegeven dat er in Nederland reeds een dossier van betrokkene zou zijn en dat er informatie zou zijn met betrekking tot de eerdere uitzetting, is geen aanleiding om een asielaanvraag, waar een ander land (in dit geval Litouwen) verantwoordelijk voor is, in Nederland te behandelen. Dat er sprake zou zijn van mogelijk praktische redenen om een asielaanvraag in Nederland te behandelen, maakt eveneens niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
De stelling van betrokkene dat hij enkel kon vluchten met een Litouws visum, maakt ook niet dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Immers, zoals in het voornemen reeds is verwoord is de intentie van betrokkene – om in Nederland te verblijven – niet bepalend.
(…)
Zoals reeds in het voornemen is overwogen, is de aanwezigheid van de broer van betrokkene eveneens geen bijzondere omstandigheid.
(…)
Verder wordt overwogen dat medische omstandigheden op zichzelf niet voldoende zijn om te spreken van een bijzondere omstandigheid. Volgens het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk van uit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Litouwen van vergelijkbare kwaliteit zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan van de Dublinclaimant. Het is aan betrokkene om aan te tonen dat dit in zijn situatie niet het geval is. Hierin is betrokkene niet geslaagd.
(…)
Daarbij wordt nog opgemerkt dat in overeenstemming met artikel (31 en) 32 van de Dublinverordening, en indien daartoe toestemming wordt gegeven door de vreemdeling, een uitwisseling van medische gegevens kan plaatsvinden tussen Nederland en Litouwen. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling ook na de overdracht de door hem benodigde voorzieningen zal ontvangen.
(…)
12. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de bijzondere omstandigheden in zijn procedure niet zijn gelegen in een eerdere asielprocedure in Nederland, maar in het na uitzetting gearresteerd, veroordeeld en gemarteld te zijn geweest. Dat deze omstandigheden bijzonder zijn blijkt ook uit het gegeven dat er geen beleid is dat op deze omstandigheden ziet en er tevens geen precedenten zijn. Eiser is tijdens zijn detentie(s) na terugkeer gemarteld. Uit algemene landeninformatie blijkt dat het risico hierop in Azerbeidzjan reëel is en zijn er voldoende sterke aanwijzingen dat eiser ook is gemarteld, dan wel onmenselijk is behandeld. Eiser verwijst naar het AAB 2020 en naar een artikel van de NOS waarin het volgende is opgenomen:
“De officiële lezing is dat de man, de 32-jarige [eiser] , op straat schreeuwde en schold en daarvoor werd aangehouden. Maar Amnesty International en Vluchtelingenwerk uiten in NRC het "sterke vermoeden" dat [eiser] om politieke redenen is vervolgd. Hij sprak zich op sociale media uit tegen de regering van Azerbeidzjan. Vluchtelingenwerk zegt dat waarschijnlijk een valse aanklacht is ingezet om hem te straffen.
Kritische artikelen
[eiser] vluchtte twee jaar geleden met zijn broer naar Nederland. In hun thuisland zouden ze zijn vastgezet en mishandeld, naar eigen zeggen omdat [eiser] broer kritische artikelen publiceerde over de regering.”
13. Eiser wijst er voorts op dat voordat het voornemen is uitgebracht zijn broer reeds is erkend als vluchteling. Eiser zou ook in Litouwen internationale bescherming kunnen aanvragen, maar het schept verplichtingen voor verweerder dat eiser na uitzetting door Nederland in zijn land van herkomst is vervolgd. Indien verweerder de verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op zich neemt kan effectief worden getoetst en beoordeeld of de eerdere procedure onrechtmatig was en Nederland (mede) verantwoordelijk is voor het leed dat eiser is aangedaan. Eiser begrijpt niet waarom verweerder een effectieve reflectie op de eerdere gang van zaken niet wil faciliteren en moeilijker maakt. Het is ook in het belang van verweerder om alle feiten vast te stellen.
Eiser doet tevens een gemotiveerd beroep op het evenredigheidsbeginsel, waarbij hij aanvoert dat de Dublinverordening beoogt zorg te dragen voor een effectieve en spoedige asielprocedure waarbij tegelijkertijd “forumshopping” wordt voorkomen. Eiser tracht niet in verschillende lidstaten procedures te voeren en het doel van de Dublinverordening verzet zich niet tegen het gebruik maken van de discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Uit het overgelegde medische dossier blijkt dat eiser met name psychische schade heeft opgelopen ten gevolge van de detentie in Azerbeidzjan. Ook deze omstandigheden en het verstrekken van medische zorg en daarmee het herstel van schade zoals bedoeld in artikel 14 van het Antifolterverdrag, dienen te worden betrokken bij de vraag of overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
14. Ter zitting hebben partijen deze eerder ingenomen standpunten nader toegelicht.
15. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
16. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van deze bevoegdheid, hoewel hij daartoe op grond van het Unierecht niet verplicht is en het Unierecht een ongeclausuleerde bevoegdheid geeft. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat een hardheidsclausule alleen kan bestaan als die niet te vaak wordt toegepast. De rechtbank onderschrijft dit algemene uitgangspunt, echter de Uniewetgever heeft niet bepaald dat het gebruik maken van deze bevoegdheid is beperkt tot uitzonderlijke omstandigheden of dat slechts in een beperkt aantal procedures gebruik mag worden gemaakt van deze bevoegdheid. Indien een vreemdeling verzoet om gebruik te maken van deze bevoegdheid kan dus niet worden volstaan met het wijzen naar de aard en strekking van een hardheidsclausule. Het beleid om terughoudend gebruik te maken van deze bevoegdheid is op zichzelf verenigbaar met het Unierecht.
De rechtbank dient op grond van vaste Afdelingsjurisprudentie terughoudend te toetsen of verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van de vreemdeling aan zich te trekken, waarbij de rechtbank geen eigen oordeel over het gewicht van de door de vreemdeling aangevoerde individuele feiten en omstandigheden mag geven.
17. De rechtbank overweegt dat verweerder met de door hem gegeven motivering om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser inhoudelijk te behandelen de individuele feiten en omstandigheden onvoldoende heeft betrokken en de strekking van de argumenten van eiser niet ten volle heeft onderkend. Verweerder heeft dus niet alle feiten en omstandigheden -kenbaar- gewogen bij zijn beslissing om het verzoek om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen niet in te willigen.
18. De rechtbank overweegt voorts, marginaal toetsend, dat de motivering waarom de wel betrokken omstandigheden niet tot de conclusie leiden dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt, niet toereikend is. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat de rechtbank hiermee geen oordeel geeft over het gewicht dat moet worden toegekend aan de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt dat de motivering standaardmatig is en niet getuigt van maatwerk. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met een door Litouwen verstrekt visum de Unie is ingereisd, dat de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang in Litouwen tijdens die procedure voldoen aan de Unierechtelijke eisen en dat eiser toegang zal hebben tot de asielprocedure in Litouwen. Tevens is niet in geschil dat het in Nederland hebben doorlopen van een eerdere asielprocedure waarbij de asielaanvraag inhoudelijk is behandeld op zichzelf geen bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 17 Dublinverordening is. De enkele aanwezigheid van familieleden brengt op zichzelf ook geen verantwoordelijkheid voor verweerder mee. Verweerder heeft overwogen dat er geen aanleiding bestaat om enkel op grond van de medische problematiek van eiser over te gaan tot een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. De medische voorzieningen in Litouwen mogen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vergelijkbaar worden geacht met de medische voorzieningen in Nederland waardoor Nederland niet het aangewezen land is om eiser te behandelen
19. Vaststaat dat eiser na afwijzing van zijn eerdere asielaanvraag ten gevolge waarvan hij is teruggekeerd naar Azerbeidzjan kort na aankomst is gearresteerd en gedetineerd. Eiser heeft tevens verklaard tijdens detentie te zijn gemarteld en onderworpen te zijn geweest aan een onmenselijke behandeling en heeft hierbij gewezen op algemene bronnen waaruit dergelijke praktijken en het risico hierop tijdens voorarrest en detentie in Azerbeidzjan blijken. Eiser heeft concreet verwezen naar onder meer bronnen die in het AAB 2020 worden vermeld.
20. Verweerder is bekend met de feiten en het relaas uit de eerdere procedure. In de eerdere procedure is de afwijzing van het asielaanvraag in wezen gebaseerd op de afwijzing van de asielaanvraag van de broer van eiser omdat het asielrelaas van eiser steunde op het asielrelaas van zijn broer. De opvolgende aanvraag van de broer van eiser is onlangs ingewilligd. Het relaas van eiser is sterk afhankelijk van het relaas van de broer van eiser. In een mogelijke inhoudelijke behandeling van de huidige asielaanvraag kan dit relaas van eiser nog beter worden onderbouwd door te wijzen op de reeds geloofwaardig geachte arrestatie en detentie en door te wijzen op de medische informatie waaruit sterke aanwijzingen voor (tenminste) psychische gevolgen blijken ten gevolge van de detentie en de gestelde martelingen gedurende de detentie. De rechtbank overweegt dat verweerder, gelet hierop, met relatief weinig tijdsinvestering tot een nieuwe beoordeling van de asielaanvraag kan komen en de beschermingsbehoefte met een kort nader gehoor reeds kan vaststellen. Eiser heeft onder meer in dit kader een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. De doelstelling van de Dublinverordening is een snelle vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat waarbij het zogenoemde “forumshoppen” moet worden voorkomen. Door dit bestreden besluit wordt dit niet bewerkstelligd. Weliswaar ziet de doelstelling van de Dublinverordening op de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Het komt de rechtbank achter voor dat het uitgangspunt dat slechts één lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag is meer is ingegeven om andere lidstaten niet onnodig te belasten. In de onderhavige procedure dient de verantwoordelijkheidsvaststelling opnieuw plaats te vinden omdat eiser het grondgebied van de Unie heeft verlaten. Eiser beroept zich echter op zijn eerder door verweerder beoordeelde relaas dat nu nader is onderbouwd met de – reeds geloofwaardig geachte detenties, de inwilliging van de aanvraag van de broer, wiens relaas het fundament vormt van het relaas eiser. Zonder nadere motivering valt niet in te zien hoe met dit besluit naleving van de doelstellingen van de Dublinverordening wordt beoogd en hoe zich dit verhoudt tot de gevolgen voor eiser, gelet op zijn specifieke omstandigheden. Litouwen zal bij een inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser kennis moeten nemen van de eerdere procedure die eiser in Nederland heeft gevoerd en wellicht van de beide procedures die zijn broer heeft gevolgd, terwijl verweerder reeds kennis heeft van al die feiten en omstandigheden. Verweerder heeft zich hiervan, hoewel dit is aangedragen door eiser, niet kenbaar vergewist bij de beoordeling of aanleiding bestaat om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Eiser heeft er in dit kader ook terecht op gewezen dat deze situatie is ontstaan doordat aan eiser geen toestemming is gegeven om terug te keren naar Nederland om een asielaanvraag in te dienen en zijn eerder afgelegde verklaringen en vrees voor terugkeer nader te onderbouwen. De rechtbank merkt hierbij op dat uit de gedragingen van eiser geen indicaties blijken dat eiser verweerder heeft willen misleiden, maar dat verweerder hem eenvoudigweg niet heeft toegestaan om rechtmatig naar Nederland terug te keren op een zodanige wijze dat zijn asielaanvraag inhoudelijk zou worden behandeld. Indien eiser er voor zou hebben gekozen om niet te voldoen aan zijn vertrekplicht of om na terugkeer naar Azerbeidzjan niet rechtmatig de Unie in te reizen, maar zonder zich aan de buitengrenzen te melden feitelijk naar Nederland zou zijn gereisd en een asielaanvraag had ingediend, de toepassing van de Dublinverordening niet aan de orde zou zijn geweest. Het uitgangspunt in Dublinprocedures is dat de intentie van de vreemdeling over de lidstaat waar hij zijn asielaanvraag wil indienen niet relevant is. In de onderhavige procedure dient verweerder echter, gelet op de concrete door eiser aangedragen feiten en omstandigheden, deze motivering nader te nuanceren.
21. Verweerder heeft zich er ook geen rekenschap van gegeven dat eiser enkel aan de hand van een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag door verweerder kan beraden op de vraag of hij een nadere procedure wil starten.
De rechtbank verwijst, zoals ook besproken ter zitting, naar de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021 (rechtsoverweging 8.1, ECLI:NL:RVS:2021:2440), waarbij de Afdeling zich heeft uitgelaten over de aanspraak op schadevergoeding in verband met detentie en marteling door een derdeland dat aansluitend op uitzetting door Nederland op grond van een rechtmatig genomen besluit heeft plaatsgevonden. Niet onwaarschijnlijk is dat eiser een dergelijke schadevergoedingsprocedure wil starten waarbij heeft te gelden dat dit aanzienlijk eenvoudiger zal zijn vanuit Nederland dan vanuit Litouwen. De rechtbank acht het in dit verband niet goed begrijpelijk dat verweerder kennelijk geen behoefte voelt om zelf en op eigen initiatief te onderzoeken of de in rechte vaststaande risicotaxatie bij nader inzien onjuist is gebleken. Het argument van verweerder dat dit nergens toe zal leiden omdat zelfstandig vertrek met behulp van het IOM “vrijwillig vertrek” is en eiser dus vrijwillig is vertrokken en daarmee afstand heeft gedaan van verdere procedures en dus geen asiel meer wilde, acht de rechtbank niet overtuigend. Eiser was immers juridisch gehouden om te voldoen aan de in rechte vaststaande vertrekplicht. Het gaat dan niet aan om “tegen te werpen” dat dit een vrijwillig vertrek is waarbij is ingestemd met het intrekken van (andere) openstaande procedures. Indien eiser en zijn gezin niet zelfstandig zouden voldoen aan hun vertrekplicht, zou vertrek in een gedwongen kader plaatsvinden waarvan reeds een voornemen was aangekondigd.
De in deze procedure ingenomen proceshouding valt niet goed te rijmen met het uiten van verweerder de menselijke maat meer na te willen streven en ook te reflecteren op eigen handelen om te bezien of in individuele zaken niet onnodig strikt en formeel wordt gehandeld en besluitvorming niet onevenredig is. Het komt de rechtbank voor, zoals ook uitgesproken ter zitting, dat “de hakken in het zand staan” omdat reeds is geoordeeld dat er geen causaal verband zou zijn tussen de uitzetting en detentie van eiser. De rechtbank merkt hierbij evenwel op dat de vraag opkomt of die eerdere beoordeling, die heeft plaatsgevonden in het kader van de beoordeling van het verzoek om eiser toe te staan terug te keren naar Nederland na de ondergane detentie(s), volstaat om thans aan te nemen dat eiser geen belang heeft bij een nader onderzoek door verweerder. Eiser is in die procedure niet gehoord, thans in de Dublinprocedure niet gehoord over de inhoud van zijn asielaanvraag en thans heeft bovendien te gelden dat het eerdere relaas van zijn broer nu wel tot een inwilliging heeft geleid. De feiten en omstandigheden die thans duidelijk zijn, zijn meeromvattender dan de feiten en omstandigheden ten tijde van de beoordeling of eiser toegestaan moet worden om terug te keren. Eiser heeft er belang bij dat juist Nederland en niet Litouwen zijn onderhavige asielaanvraag inhoudelijk behandelt. De rechtbank overweegt dat verweerder de strekking van dit, door eiser gestelde, belang onvoldoende heeft onderkend en daardoor onvoldoende heeft betrokken in zijn motivering.
22. Verweerder heeft ter zitting vastgehouden aan zijn besluit en aangegeven dat de inhoud van de asielaanvraag niet ter beoordeling staat en dat elke overweging over die inhoud miskent dat er een Dublinprocedure aan de orde is. De rechtbank overweegt dat, anders dan verweerder kennelijk meent, het betrekken en beoordelen van de argumenten van eiser die zien op de inhoud van zijn vraag om bescherming en de gevolgen die hij heeft ondervonden na terugkeer door een eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag, niet betekent dat verweerder in strijd met de doelstelling en ratio van de Dublinverordening handelt. Immers artikel 17 Dublinverordening creëert nu juist een bevoegdheid om onverplicht de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken. Het volstaat dus niet om te motiveren dat uit de aangedragen argumenten op zich zelf niet volgt dat de verantwoordelijkheidscriteria onjuist zijn toegepast. De verantwoordelijkheidscriteria hebben geen betrekking op de inhoud van de asielaanvraag of de gevolgen van de afwijzing van een eerdere asielaanvraag. Artikel 17 Dublinverordening voorziet nu juist in een bevoegdheid om tot een inhoudelijke behandeling over te gaan als uit de verantwoordelijkheidscriteria hiertoe geen verplichting bestaat. Indien de vreemdeling argumenten aandraagt die op zichzelf niet relevant zijn voor de toepassing van de verantwoordelijkheidscriteria, betekent dat dus niet dat die argumenten niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling of gebruik moet of kan worden gemaakt van de bevoegdheid om toch over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag.
Eiser draagt in de onderhavige procedure andere en meer argumenten aan dan die verweerder bekend waren op het moment dat de aanvraag om eiser vanuit Azerbeidzjan te laten terugkeren. Indien eiser een procedure zou starten om schadevergoeding te claimen in verband met de ondergane detentie ten gevolge van de gedwongen terugkeer naar Azerbeidzjan, zal verweerder dus een nieuwe en volledige beoordeling van dit verzoek moeten maken en opnieuw een mogelijk causaal verband tussen eerdere besluitvorming en gevolgen van terugkeer moeten onderzoeken. Door de asielaanvraag van eiser in de nationale procedure te behandelen handelt verweerder dus niet in strijd met zijn eerdere afwijzing van het verzoek om eiser toe te staan terug te keren naar Nederland. Verweerder beschikt thans eenvoudigweg over meer informatie en zal door eiser te horen op zijn asielaanvraag en zijn verzoek om bescherming te beoordelen met inachtneming van actuele feiten en omstandigheden tevens inzicht kunnen verkrijgen in de gevolgen van zijn eerdere besluitvorming. Eiser zal dan ook eenvoudiger in staat zijn om een procedure om schadevergoeding te starten en beter in staat zijn om zijn standpunten beter te onderbouwen. Eiser heeft in er in dit verband op gewezen dat het in de rede ligt dat verweerder thans zijn asielaanvraag inhoudelijk behandelt omdat sprake is van bijzondere omstandigheden en overdracht aan Litouwen onevenredig hard is. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende is ingegaan op deze argumenten en de strekking hiervan.
23. De rechtbank overweegt voorts dat uit de in het voornemen en besluit gegeven motivering blijkt dat verweerder de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld bij zijn beslissing om zijn bevoegdheid om de asielaanvraag niet aan zich te trekken en inhoudelijk te behandelen, maar deze argumenten separaat heeft onderzocht en geoordeeld dat al deze argumenten op zichzelf geen aanleiding geven om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
Verweerder heeft echter niet gemotiveerd waarom
het samenstel van bovenstaande factorengeen zodanig bijzondere omstandigheden zijn dat overdracht aan Litouwen van onevenredige hardheid getuigt en dus niet gemotiveerd waarom verweerder geen gebruik maakt van zijn ongeclausuleerde bevoegdheid de asielaanvraag van eiser zelf inhoudelijk te behandelen.
Verweerder heeft immers gemotiveerd dat de medische conditie van eiser op zichzelf niet leidt tot het verplicht inhoudelijk moeten behandelen van de asielaanvraag. De enkele aanwezigheid van de broer van eiser in Nederland valt ook niet onder de verantwoordelijkheidscriteria en evenmin is bekend waarom eiser na terugkeer is gedetineerd en dat hoeft op grond van de verantwoordelijkheidscriteria ook niet te worden beoordeeld. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, overweegt de rechtbank dat de separate beoordeling van elk aangedragen argument niet vergelijkbaar is met een integrale beoordeling van het samenstel van alle aangedragen argumenten. Ook overweegt de rechtbank, zoals de Afdeling ook reeds eerder heeft gedaan, dat argumenten die niet leiden tot een verplichting om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, wel relevant kunnen zijn bij de beoordeling of gebruik moet worden gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om hiertoe onverplicht over te gaan. Indien dergelijke argumenten in dit kader worden aangedragen, dient verweerder deze dan ook kenbaar te betrekken bij zijn besluit. Verweerder heeft dit onvoldoende gedaan.
24. Verweerder heeft tevens deels de strekking van de argumenten van eiser onvoldoende onderkend. Eiser heeft terecht aangevoerd dat hij niet de eerdere asielprocedure als zodanig als bijzondere omstandigheid aandraagt, maar de gevolgen van deze procedure en de wens dat gelet op de detentie(s) na uitzetting hij tevens wil laten beoordelen of die eerdere procedure rechtmatig is geweest. Daarbij heeft eiser aangevoerd dat indien uit deze beoordeling blijkt dat verweerder mede verantwoordelijk is voor de schade die eiser door en tijdens de detentie(s) heeft ondergaan, verweerder ook gehouden is om die schade te herstellen door onder meer medische behandeling te bieden. Verweerder heeft door enkel te overwegen dat eiser ook in Litouwen internationale bescherming kan aanvragen en de Dublinprocedure niet dient om een eerdere asielprocedure “over te doen”, miskend wat eiser met zijn argumenten heeft beoogd.
25. Tot slot overweegt de rechtbank dat, zoals hiervoor reeds overwogen, ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt. Eiser heeft er op gewezen dat de Dublinverordening beoogt dat snel duidelijkheid wordt verschaft welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van de derdelander en dat met deze Verordening tevens wordt beoogd “forumshoppen” te voorkomen. De rechtbank overweegt dat eiser terecht heeft aangevoerd dat uit zijn feitelijke gedragingen geen enkele indicatie van forumshoppen blijkt in die zin dat hij een aanvraag door meerdere of andere lidstaten wil laten beoordelen na een eerdere afwijzing van een asielaanvraag. De intentie van de derdelander is niet bepalend voor de verantwoordelijkheidsbepaling op grond van de Dublinverordening, echter door toepassing te geven aan artikel 17 Dublinverordening kent verweerder aan deze intentie op zich zelf geen gewicht toe, maar geeft verweerder blijk van het ten gronde wegen van de uitzonderlijke omstandigheden van deze procedure en het aanzienlijke belang dat eiser heeft dat juist verweerder zijn asielaanvraag inhoudelijk behandelt. De Dublinverordening voorziet niet in het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat in een situatie als de onderhavige, wat naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk is gelet op het uitzonderlijke feitencomplex. Verweerder handelt niet in strijd met de Dublinverordening als hij de asielaanvraag inhoudelijk zal behandelen. Verweerder heeft in het pareren van de argumenten van eiser overwogen dat er geen verplichting is om de asielaanvraag te behandelen. De rechtbank overweegt dat dit op zichzelf juist is, maar dat dit niet betekent dat verweerder daarom
moetovergaan tot het overdragen van eiser aan Litouwen. Verweerder zal in de onderhavige procedure handelen overeenkomstig de uitgangspunten van de Dublinverordening indien hij eenvoudigweg gebruik zal maken van de bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en daarmee te onderkennen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maatwerk vereisen. Verweerder geeft bovendien te kennen invulling te willen geven aan “de menselijke maat”. Verweerder kan dit in de onderhavige procedure ook daadwerkelijk laten zien door af te zien van overdracht. Ook indien Litouwen de behandeling van de asielaanvraag zou overnemen en internationale bescherming aan eiser zou verlenen, heeft te gelden dat eiser na uitzetting door Nederland in zijn land van herkomst is gedetineerd waarbij, gelet op de aangedragen algemene landeninformatie, het niet ondenkbaar is dat dit niet rechtmatig is geweest en eiser bovendien slachtoffer is geworden van minst genomen “een onmenselijke behandeling” tijdens die detentie. Ook indien in een latere procedure, geconcludeerd zou worden dat Nederland niet mede aansprakelijk is voor de door eiser opgelopen schade, valt niet in te zien waarom verweerder eiser niet toestaat zijn asielaanvraag hier te lande in te dienen. Dit geldt temeer nu niet onvoorzienbaar is dat dit, gelet op de internationale bescherming die thans aan zijn broer is verleend en de omstandigheid dat het asielrelaas van eiser afhankelijk is van het relaas van zijn broer, de asielaanvraag van eiser voor spoedige inwilliging vatbaar is. Daargelaten dat eiser er op heeft gewezen dat Nederland eenvoudiger in staat zal zijn om zijn asielaanvraag te behandelen gelet op de eerdere procedure en gelet op de vergunningverlening aan zijn broer, betekent het niet inhoudelijk behandelen dat eiser mogelijk als statushouder een bestaan in Litouwen moet opbouwen, terwijl zijn broer een bestaan als statushouder in Nederland dient op te bouwen en zij een gezamenlijk asielrelaas hebben. Van al deze gevolgen heeft verweerder zich geen rekenschap gegeven bij de beoordeling of sprake is van bijzondere omstandigheden die de overdracht onevenredig hard maken.
26. Het besluit is gelet op het bovenstaande onvoldoende gemotiveerd en zal worden vernietigd door de rechtbank. De rechtbank zal niet zelf voorzien in de procedure en dus verweerder niet opdragen de asielaanvraag in de nationale procedure te behandelen om te voorkomen dat enkel in die overweging aanleiding wordt gezien om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak. De rechtbank verwijst wel naar de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2020 ( ECLI:NL:RVS:2020:3044) en “geeft verweerder in overweging de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en niet langer vast te houden aan de overdracht van eiser aan Litouwen”. De rechtbank wijst er hierbij op dat de feiten en omstandigheden in deze procedure dermate uitzonderlijk zijn dat, naar het oordeel van de rechtbank, het risico dat precedentwerking zou uitgaan van het afzien van overdracht nagenoeg nihil is. Eiser heeft er ook reeds op gewezen dat er geen beleid op dit punt is en geen vergelijkbare eerdere zaken zijn geweest.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).