ECLI:NL:RBDHA:2022:4191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
20_1912
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Europese gehandicaptenparkeerkaart en de zorgvuldigheid van medisch advies

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Den Haag, een aanvraag ingediend voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op basis van een medisch advies van de adviserend geneeskundige E. Kuyken, die concludeerde dat eiser in staat was meer dan 100 meter te lopen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het medisch advies onzorgvuldig was en niet inzichtelijk genoeg. De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de adviserend geneeskundige wel degelijk een lichamelijk onderzoek had verricht, maar dat de rapportage hierover onvoldoende inzichtelijk was. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden vanwege strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven. De rechtbank oordeelde dat de adviserend geneeskundige zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om aan zijn conclusies te twijfelen. Eiser werd in het gelijk gesteld, maar de rechtbank bepaalde dat de rechtsgevolgen van de afwijzing van de aanvraag in stand blijven. Verweerder werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1912

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani).

Procesverloop

In het besluit van 21 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Europese gehandicaptenparkeerkaart als bestuurder afgewezen.
In het besluit van 6 februari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst, teneinde vragen te stellen aan de adviserend geneeskundige van verweerder op een nadere zitting.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 8 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen E. Kuyken, adviserend geneeskundige.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft op 20 december 2018 een aanvraag ingediend om (verlenging van de hem in 2017 toegekende) gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder. Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvraag de GGD Haaglanden om medisch advies gevraagd. In zijn advies van 17 april 2019 heeft de adviserend geneeskundige van de GGD, E. Kuyken, geconcludeerd dat eiser in staat is te achten meer dan 100 meter te kunnen lopen en dat er geen medische noodzaak is voor een gehandicaptenparkeerkaart.
1.2
In navolging van het medisch advies heeft verweerder eiser bij brief van 25 april 2019 aangekondigd dat hij van plan is de aanvraag af te wijzen, maar dat eiser hier eerst een zienswijze op mag geven. Hierop heeft eiser een reactie gegeven. De adviserend geneeskundige Kuyken heeft op 29 mei 2019 naar aanleiding daarvan een aanvullende reactie met een nadere toelichting gegeven en daarbij geconcludeerd dat er geen reden is om zijn eerdere advies van 17 april 2019 te herzien dan wel aan te passen.
1.3
Verweerder heeft, onder verwijzing naar de adviezen van de adviserend geneeskundige, de aanvraag van eiser bij het primaire besluit afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 4 februari 2020, het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser vindt het advies van de adviserend geneeskundige onzorgvuldig. Hij heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4682). Uit het rapport van de adviserend geneeskundige blijkt namelijk niet dat er een lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, waar dat lichamelijk onderzoek uit zou hebben bestaan en ook is onduidelijk wat hij heeft waargenomen. Verder is niet duidelijk welke stukken hij heeft bestudeerd en hoe deze bij zijn overwegingen zijn betrokken. Tot slot is niet duidelijk wat is besproken met de polikliniek radiologie. In de procedure heeft eiser een uitdraai van de hem in 2019 verstrekte medicatie overgelegd en een bericht van de huisarts van 16 januari 2020 met een samenvatting van de in het huisartsenjournaal genoemde medische problemen.
4. Op grond van vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
5.1.
De adviserend geneeskundige Kuyken heeft in zijn rapport van 17 april 2019 vermeld dat hij eiser op zijn spreekuur heeft gezien, een anamnese heeft afgenomen en “lichamelijk onderzoek” heeft verricht. Voorts heeft hij schriftelijk informatie ingewonnen bij de huisarts, telefonisch contact opgenomen met de polikliniek voor radiologie en telefonisch contact gehad met een medewerkster binnen de huisartsenpraktijk. De adviserend geneeskundige constateert dat er bij eiser sprake is van “bepaalde wervelkolomproblematiek” en milde knieslijtage, Verder heeft hij in het verleden “een bepaalde ernstige aandoening” gehad, elleboogproblematiek, “bepaalde zwakte in de buikwand” en “welvaartsaandoeningen”. Eiser dient vanwege zijn gezondheidssituatie zoveel mogelijk lichamelijk actief te zijn en vooral ook te lopen. Volgens de adviserend geneeskundige is er geen duidelijke reden van medische aard waarom de loopmogelijkheden van eiser in wezenlijke mate zijn verminderd. De loopafstand aan één stuk is volgens hem in te schatten op aanmerkelijk meer dan 100 meter.
5.2.
In zijn aanvullend rapport van 29 mei 2019 heeft de adviserend geneeskundige vermeld dat hij bij de medewerker van de huisartsenpraktijk heeft geïnformeerd of er enige pijnmedicatie wordt of werd voorgeschreven en dat is gebleken dat dit niet het geval was. Voorts heeft hij vermeld dat hij het looppatroon van eiser heeft bestudeerd, met name hoe hij buiten van de spreekuurruimte wegliep. Daarbij heeft hij geen voor problematiek typerend looppatroon gezien.
5.3.
Ter zitting op 8 februari 2022 heeft de adviserend geneeskundige op vragen van de rechtbank verklaard dat hij van zijn medisch onderzoek in 2019 nog de aantekeningen heeft en dat daaruit blijkt dat hij eiser fysiek heeft onderzocht. Zo heeft hij de bloeddruk gemeten, de hartfunctie beoordeeld, de longen beluisterd en ook onderzoek verricht aan de rug en knieën van eiser. Ook heeft hij het lopen van eiser beoordeeld en toen vastgesteld dat er bij eiser geen sprake was van een afwijkend looppatroon. Bij zijn onderzoek heeft hij eisers energiehuishouding in verband met zijn hartproblematiek meegewogen.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beschrijving van het verrichte onderzoek en de daaruit gebleken resultaten in de rapportage van 17 april 2019 dermate vaag dat het niet inzichtelijk is hoe het onderzoek is verlopen en welke handelingen in dat kader zijn verricht. Het aanvullend rapport van 29 mei 2019 biedt daarover weliswaar enige extra informatie, maar laat nog niet zien welke onderzoekshandelingen zijn verricht. Eerst ter zitting van 8 februari 2022 is daarover duidelijkheid gekomen. Nu het bestreden besluit berust op een onvoldoende inzichtelijke rapportage van de adviserend geneeskundige, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. In het navolgende zal de rechtbank bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten.
5.5.
Naar aanleiding van de nadere informatie ter zitting van 8 februari 2022 is de rechtbank van oordeel dat de adviserend geneeskundige een volledig medisch onderzoek heeft verricht en daarbij alle relevante medische klachten van eiser heeft meegewogen bij zijn oordeel. Ook heeft hij de informatie van de behandelend sector bij zijn onderzoek betrokken. Daarmee is het onderzoek van de adviserend geneeskundige zorgvuldig geweest. De rechtbank heeft voorts geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling en de conclusie van de adviserend geneeskundige. Uit de door eiser overlegde informatie van de huisarts blijkt dat eiser bekend is met rug- en knieklachten, een hartaandoening, suikerziekte en hoge bloeddruk. Al deze klachten heeft de adviserend geneeskundige bij zijn beoordeling betrokken en afdoende gemotiveerd dat eiser desondanks in staat moet worden geacht zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te lopen.
5.6.
Het door eiser overgelegde medicatieoverzicht, huisartsenjournaal en de verklaring van de huisarts vormen geen aanleiding aan de conclusies van de adviserend geneeskundige te twijfelen, nu de daarin opgesomde klachten als zodanig nog niet betekenen dat eiser inderdaad minder dan 100 meter kan lopen. Verder beperkt de huisarts zich tot de opmerking dat eiser een bepaalde pijnstiller gebruikt en dat hij veel pijnklachten heeft als gevolg van zijn rughernia en knieslijtage.
5.7.
Het standpunt van eiser dat de adviserend geneeskundige bij zijn beoordeling ten onrechte niet het “protocol gehandicaptenvoorzieningen”, met name hetgeen daarin over het looponderzoek is beschreven, heeft gevolgd, geeft de rechtbank geen reden anders te oordelen. Dit protocol heeft het karakter van een hulpmiddel voor de geneeskundige beoordeling en de adviserend geneeskundige is daarom niet gehouden om alle in het protocol genoemde aandachtspunten te behandelen en te bespreken in zijn rapport. Uit de door eiser ter zitting genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 september 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3054) blijkt niet dat niet dat de adviserend geneeskundige verplicht is om zijn bevindingen te toetsten aan het protocol en evenmin dat als de arts dit protocol niet noemt in zijn rapport het onderzoek onzorgvuldig zou zijn.
5.8.
Ook het beroep van eiser op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 december 2016 (ECLI:NL:CRvB:2016:4682) faalt. In tegenstelling tot de situatie van eiser was betrokkene in die zaak niet lichamelijk onderzocht en was er geen informatie bij de behandelend sector ingewonnen.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen. In de enkele omstandigheid dat aan eiser eerder wel een gehandicaptenparkeerkaart is toegekend, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toch een parkeerkaart te verstrekken, nu iedere (medische) beoordeling op zichzelf staat. Verweerder heeft dan ook de aanvraag van eiser voor een gehandicaptenparkeerkaart mogen afwijzen.
6. Het beroep is gegrond, gelet op hetgeen is overwogen onder 5.4.. Gelet op hetgeen is overwogen onder 5.5 tot en met 5.9 is de rechtbank van oordeel dat de rechtgevolgen in stand kunnen worden gelaten.
7. Verweerder zal worden veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.036,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.036.
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.