ECLI:NL:RBDHA:2022:4286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
NL22.166
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wegens niet voldoen aan inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Iraakse nationaliteitdrager, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen, die op 24 april 2020 was verlengd tot 18 juni 2025. Op 16 juni 2021 diende eiser een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Eiser stelde dat hij vanwege zijn psychiatrische problematiek niet in staat was om het inburgeringsexamen te behalen.

De rechtbank heeft de zaak op 18 maart 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had voldaan aan het inburgeringsvereiste, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet. Het advies van de verzekeringsarts, dat eiser in staat werd geacht om binnen vijf jaar het inburgeringsexamen te behalen, werd door de rechtbank als voldoende onderbouwd beschouwd. Eiser had geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de juistheid van dit advies te twijfelen.

De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om eiser van het inburgeringsvereiste te ontheffen en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.166
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. P.R. Klaver), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraakse nationaliteit. Op 13 februari 2016 heeft hij een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Deze vergunning was geldig van 18 juni 2015 tot 18 juni 2020. Op 24 april 2020 is eisers verblijfsvergunning verlengd tot 18 juni 2025.
2. Op 16 juni 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste en er geen aanleiding bestaat om eiser van dit vereiste te ontheffen. Het door eiser overgelegde adviesrapport van [naam2] van 8 juni 2021 vermeldt dat eiser in staat wordt geacht om binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te behalen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat hij ten onrechte niet is ontheven van het inburgeringsvereiste nu hij vanwege zijn psychiatrische problematiek niet in staat is op enig moment het inburgeringsexamen te behalen. Eiser is
van mening dat verweerder ten onrechte geen reden ziet voor twijfel aan het advies van [naam2]. Eiser verwijst naar het arrest Korošec1 en stelt dat er een medisch onderzoek door een onafhankelijke deskundige dient te worden ingesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Vw2 kan verweerder de aanvraag voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd afwijzen, als eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. De regels over het toepassen van het inburgeringsvereiste zijn nader uitgewerkt in artikel 3.107a van het Vb3. Het volgt uit het eerste lid van dat artikel dat verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning afwijst indien de vreemdeling het inburgeringsexamen of een ander geschikt diploma, certificaat of document niet heeft behaald.
5. Niet in geschil is dat eiser niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste.
6. Op grond van artikel 3.107a, derde lid, van het Vb, zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit, kan de vreemdeling worden ontheven van het inburgeringsvereiste indien de vreemdeling een (medisch) advies als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit Inburgering heeft overgelegd, waaruit naar het oordeel van verweerder blijkt dat de vreemdeling op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen. Uit het beoordelingsprotocol behorende bij de Regeling Inburgering, zoals van toepassing ten tijde van het bestreden besluit, volgt dat hiervan sprake is indien in redelijkheid verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de belemmering of verstandelijke handicap zodanig zijn dat het behalen van het inburgeringsexamen binnen vijf jaar niet mogelijk is. Deze termijn van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment van de aanvraag van het advies.4
7. Het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies van 8 juni 2021 van verzekeringsarts W.M. Kooloos ([naam2]), is gebaseerd op de door eiser overgelegde medische stukken van zijn behandelaars van GGZ denazorg. Het advies vermeldt dat eiser sinds jaren mentale klachten heeft en dat hij hiervoor sinds januari 2021 (opnieuw) onder specialistische behandeling staat. Van evident onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren is volgens het advies geen sprake en door de huidige behandeling kan verbetering van de huidige klachten worden verwacht. Het advies luidt daarom dat eiser op medische gronden wel in staat wordt geacht binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling5 moet een bestuursorgaan, indien het een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb6 van vergewissen dat dit - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar
1. Arrest van het EHRM van 8 oktober 2015 in de zaak Korošec tegen Slovenië, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
2
Vreemdelingenwet 2000.
3 Vreemdelingenbesluit 2000.
4 Regeling Inburgering, bijlage 4 ‘Protocol medische advisering 2013’, paragraaf 1.5.
5 Zie bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 20 februari 2019, r.o. 2.2. (ECLI:NL:RVS:2019:516).
6 Algemene wet bestuursrecht.
inhoud - inzichtelijk en concludent is. De betrokkene kan met een contra-expertise de inhoudelijke juistheid van een deskundigenadvies betwisten.
9. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat er geen concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de inhoud van het medisch advies van [naam2]. Het is allereerst aan de vreemdeling om eventuele medische problematiek aannemelijk te maken door medische stukken over te leggen.7 De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde medische gegevens zijn betrokken bij het advies. Uit de toelichting bij het advies blijkt verder voldoende waarop de deskundige zijn conclusie baseert. De in beroep overgelegde behandelovereenkomst van 4 januari 2021, zijn afsprakenkaart en foto’s van de door eiser gebruikte medicatie leveren geen concrete aanknopingspunten op voor twijfel aan de houdbaarheid van het advies. Niet is gebleken dat dit relevante informatie betreft die niet bij de totstandkoming van het advies is betrokken. Evenmin blijkt uit deze informatie dat de conclusie van [naam2] evident onjuist is. De enkele omstandigheid dat eiser het niet eens is met die conclusie, is onvoldoende om aan het advies te twijfelen. Verweerder heeft het advies dan ook ten grondslag kunnen leggen aan de afwijzing van de aanvraag.
10. Eiser is verder voldoende in de gelegenheid gesteld om (nadere) medische stukken over te leggen, dan wel een contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals door eiser met een beroep op het arrest Korošec is verzocht.
11. Nu eiser niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste en er geen aanleiding bestond om hem hiervan te ontheffen, is de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
7 Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 april 2019, r.o. 3.1 (ECLI:NL:RVS:2019:1239).
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR20277508

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.