ECLI:NL:RBDHA:2022:4326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
NL21.20163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag Turkse burger wegens gefingeerd dienstverband en middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse burger, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser had de aanvraag ingediend met het doel om bij zijn echtgenote, referente, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt van verweerder dat referente niet over voldoende middelen van bestaan beschikte en dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 behandeld. Eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. C.H.H.P.M. Kelderman, en referente was ook aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder ten onrechte het middelenvereiste heeft gesteld, aangezien dit een nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd is en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bewijsstukken die door eiser en referente zijn overgelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het besluit vernietigd.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beoordelen of referente voldoet aan het middelenvereiste en heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 759. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20163

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een mvv [1] met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 2]’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Referente, [Naam 2] , is verschenen. Als tolk is verschenen M.A. Budak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Turkse nationaliteit te bezitten. Hij beoogt verblijf bij referente, zijn echtgenote.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en die afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe overwogen dat referente niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder heeft naar aanleiding van de bij de aanvraag overgelegde stukken de Inspectie SZW [2] verzocht om onderzoek te doen naar het gestelde dienstverband van referente. Op 9 april 2021 heeft de Inspectie SZW een rapport van bevindingen uitgebracht. Op basis van dit rapport heeft verweerder geconcludeerd dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het vasthouden aan het middelenvereiste een nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80 [3] , maar dat deze wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst zal worden beoordeeld of verweerder het middelenvereiste wel kan stellen, gelet op artikel 13 van Besluit 1/80. Vervolgens zal worden beoordeeld of tegenwerping van het middelenvereiste leidt tot schending van het evenredigheidsvereiste. Daarna komt aan bod of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat bij referente sprake is van een gefingeerd dienstverband. Tot slot wordt beoordeeld of verweerder referente en/of eiser had moeten horen in bezwaar.
Het middelenvereiste
5. Eiser stelt dat hij op grond van de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80 vrijgesteld had moeten worden van het middelenvereiste. Ten tijde van de Vc [4] 1994 gold een vrijstellingsgrond voor eenoudergezinnen met één of meerdere kinderen onder de vijf jaar. Ingevolge het arrest Toprak en Oguz [5] is het niet toegestaan om de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor Turkse werknemers aan te scherpen ten opzichte van de voorwaarden die op hen toepasselijk waren op grond van bepalingen die zijn aangenomen sinds de inwerkingtreding van Besluit 1/80. Het stellen van een middelenvereiste bemoeilijkt gezinshereniging voor Turkse werknemers. Er is daarom sprake van een nieuwe beperking in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80.
6. Op grond van artikel 13 van Besluit 1/80 mogen de Lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat het handhaven van het middelenvereiste inderdaad als een nieuwe beperking in de zin van artikel 13 van het Besluit 1/80 kan worden aangemerkt, maar dat dit gerechtvaardigd wordt omdat het een dwingend algemeen belang dient. Verweerder verwijst daarbij ook terecht naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 3 juli 2018. [6]
7. In Staatsblad 2004, 496, bladzijde 14, staat het volgende vermeld:
“Deze categorieën komen overeen met de categorieën die ingevolge de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 376) niet langer automatisch zijn vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
Voortaan kunnen aanvragen om gezinshereniging en - vorming met dergelijke personen in Nederland aan het middelenvereiste worden getoetst. Voor zover deze personen (nog) niet beschikken over voldoende middelen van bestaan, worden zij geacht de mogelijkheden te benutten om te werken, dan wel stappen op weg naar werk te zetten en op die manier invulling te geven aan hun verantwoordelijkheden die de overkomst van het gezinslid meebrengt. Verder wordt voorkomen dat afstand van die gezinshereniger en -vormer tot de arbeidsmarkt toeneemt en de maatschappelijke participatie afneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces, hetgeen ook niet bevorderlijk is voor kansen van het buitenlandse gezinslid op een goede participatie in de Nederlandse samenleving. Bij het streven van de regering om met adequate voorzieningen op maat de reïntegratie in het arbeidsproces te bevorderen, past geen categoriale ontheffing van het middelenvereiste.”
8. Hiermee wordt afdoende gemotiveerd waarom deze nieuwe beperking kan worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Dat belang is erin gelegen om de regels met betrekking tot het verwerven van inkomen die voor Nederlanders gelden, ook te laten gelden voor vreemdelingen die de overkomst van gezinsleden wensen.
9. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat op grond van artikel 59 van het Aanvullend Protocol EEG en Turkije de behandeling van Turken niet gunstiger mag zijn dan die van EU-burgers. EU-burgers die de zorg dragen voor een kind beneden de leeftijd van vijf jaar zijn niet vrijgesteld van het middelenvereiste. Als Turken die de zorg dragen voor een kind onder de vijf jaar wel zouden zijn vrijgesteld van arbeidsdeelname, worden zij gunstiger behandeld dan EU-burgers.
10. Het vasthouden aan het middelenvereiste resulteert niet in een schending van de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit 1/80. Eisers beroepsgrond treft geen doel.
Evenredigheidsbeginsel
11. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het bestreden besluit ontwricht het gezin van eiser en referente. Verweerder heeft een ondeugdelijke belangenafweging gemaakt.
12. Vooralsnog staat niet vast dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste. Er is ook niet gesteld dat referente niet dan wel nooit aan het middelenvereiste zou kunnen voldoen. Het is ook niet bestreden dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen in het geval referente er niet aan kan voldoen. Het is daarom niet onevenredig om in het geval van eiser vast te houden aan het middelenvereiste.
Gefingeerd dienstverband
13. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte overweegt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Referente is gedurende de maand maart van 2021 inderdaad niet werkend aangetroffen door de Inspectie SZW. Dit is echter voldoende weerlegd met de verklaring van de werkgever en de bewijsstukken over de gezondheidsproblemen van referente in verband met haar zwangerschap. De heer [Naam 3] heeft verklaard dat de opgenomen arbeidsduur in de werkgeversverklaring niet correct is. Verweerder gaat hier ten onrechte aan voorbij. Verder heeft de werkgever verzaakt om het dienstverband correct te registreren in Suwinet, dit kan referente niet worden verweten. Referente heeft een geldige arbeidsovereenkomst en geldige loonstroken overgelegd. Het loon SV op de loonstroken komt overeen met het loon zoals opgenomen in Suwinet, aldus eiser.
14. Allereerst werpt verweerder referente tegen dat zij meerdere keren niet aanwezig was op haar werk toen de Inspectie SZW langs kwam. Dit betwist referente ook niet. Tegelijkertijd heeft zij wel verklaard dat ze de boodschappen doet voor op het kantoor en de lunch verzorgt, daarom is zij niet altijd aanwezig op het kantoor. Referente heeft ook verklaard dat ze afwezig was in verband met ziekte door haar zwangerschap. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om simpelweg te stellen dat eiseres niet altijd aanwezig was.
15. In de werkgeversverklaring staat een arbeidsduur van 35,5 uur opgenomen, terwijl in de arbeidsovereenkomst 34,5 uur staat vermeld. Een manager van het bedrijf, de heer [Naam 3], heeft verklaard dat dit een administratieve fout betreft. Verder heeft referente aangegeven dat de foutieve registratie van de aard van het dienstverband in Suwinet door de werkgever is gedaan. Dergelijke administratieve slordigheden kunnen niet zonder meer aan referente tegengeworpen worden.
16. Uit het rapport van de Inspectie SZW blijkt dat meerdere mensen hebben verklaard dat referente werkzaam is bij [Bedrijf] Dit zijn niet alleen werknemers of leidinggevenden van het bedrijf geweest. Zo heeft mevrouw [Naam 4] van het [Bedrijf 2] ook bevestigd dat referente werkzaam is bij het bedrijf en voor het bedrijf schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht in haar hotel. Als ‘buitenstaander’ is zij een onverdachte bron. Bovendien heeft manager [Naam 3] verklaard dat referente werkzaam is bij [Bedrijf], maar dat hij ruzie heeft gehad met haar en haar niet mag. Deze verklaring komt authentiek over. Ook andere medewerkers bij [Bedrijf] hebben bevestigd dat eiseres een dienstverband heeft met dit bedrijf. [7] Ook was referente al bekend bij het bedrijf, aangezien uit de stukken blijkt dat zij voorheen op uitzendbasis werkzaam was voor hen. Verder heeft referente loonstroken overgelegd, die overeenkomen met de registratie in Suwinet. Zij heeft daarbij ook bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij daadwerkelijk loon ontvangt op haar rekening. Weliswaar betreft dit € 34 minder dan opgenomen in de arbeidsovereenkomst, maar dit wijst er wel op dat referente wordt betaald voor haar werkzaamheden bij [Bedrijf]
17. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er inderdaad enige verschillen zijn tussen de situatie op papier en de werkelijke situatie. Deze verschillen zijn echter niet van dien aard dat zonder meer gesproken kan worden van een gefingeerd dienstverband. Referente heeft meerdere stukken overgelegd en op verklaringen gewezen die de tegenstrijdigheden kunnen verklaren. Verweerder heeft hiermee onvoldoende rekening gehouden. Verweerder had op basis van het rapport van de Inspectie SZW niet tot de conclusie mogen komen dat sprake is van een gefingeerd dienstverband. Daarbij is ook van belang dat het rapport een feitenonderzoek bevat en daarin niet wordt geconcludeerd dat het dienstverband van eiseres met [Bedrijf] gefingeerd is. Het standpunt van verweerder is onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Awb [8] en dient vernietigd te worden.
Hoorplicht
18. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Verweerder kon niet direct concluderen dat het bezwaar ongegrond was aan de hand van het bezwaarschrift en hetgeen eiser heeft aangevoerd.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen van eiser en/of referente in bezwaar. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [9] mag van het horen slechts met toepassing van dit artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien indien sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dat is het geval als er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is in dit geval geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
Slotsom
20. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 7:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten. Verweerder zal opnieuw moeten beoordelen of referente voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van
deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759
(zevenhonderdnegenenvijftig euro);
- draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht te betalen ten bedrage van €
181 (honderdeenentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie.
4.Vreemdelingencirculaire.
5.Arrest van het Hof van Justitie van 9 december 2010, C300/09, ECLI:EU:C:2010:756.
7.C. Karikaya en G. Gökoglu.
8.Algemene wet bestuursrecht.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.