ECLI:NL:RBDHA:2022:4339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
SGR 20/5985
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsuitkering wegens niet tijdig overleggen van informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. C.J. van der Have, en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, vertegenwoordigd door mr. N. Mustafic. Eiseres had een aanvraag om bijstandsuitkering ingediend, maar deze werd door verweerder buiten behandeling gesteld op 28 november 2019. Het bezwaar van eiseres tegen deze beslissing werd op 4 augustus 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder meerdere keren om aanvullende informatie heeft gevraagd, waaronder bankafschriften van de Egyptische bankrekening van eiseres en informatie over haar laatste werkgever. Eiseres heeft deze informatie niet binnen de gestelde termijn overgelegd, wat de rechtbank als reden heeft gezien voor de buiten behandelingstelling van de aanvraag. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen gebruik heeft kunnen maken, aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het haar niet te verwijten viel dat zij de gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag om bijstandsuitkering terecht buiten behandeling is gesteld en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5985
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Procesverloop

In het besluit van 28 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 4 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Deze zaak heeft betrekking op de door verweerder buiten behandeling gestelde aanvraag om een bijstandsuitkering van eiseres van 14 oktober 2019. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit kort gezegd aan ten grondslag gelegd dat hij eiseres meerdere keren om informatie heeft gevraagd en eiseres deze niet binnen de door hem gestelde termijn heeft overgelegd. Het gaat daarbij om bankafschriften van de Egyptische bankrekening van eiseres over de periode van 14 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2019 en (voldoende) informatie over haar laatste werkgever en de wijze waarop zij voorafgaand aan haar aanvraag om bijstand in haar levensonderhoud heeft voorzien. Verweerder vindt dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om de informatie te overleggen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.1.
Ongeacht het antwoord op de vraag of verweerder over de gehele periode van 14 oktober 2018 tot en met 14 oktober 2019 om de bankafschriften van eiseres haar Egyptische bankrekening mocht vragen, mocht verweerder eiseres in ieder geval vragen om de bankafschriften die zien op de laatste drie maanden voor de aanvraag om bijstand. [1] Vast staat dat eiseres ook deze bankafschriften niet binnen de door verweerder gestelde termijn heeft overgelegd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het haar niet is te verwijten dat zij deze bankafschriften niet heeft overgelegd. Eiseres heeft haar stelling dat de bank bankafschriften niet digitaal of aan anderen dan haarzelf verstrekt niet met stukken onderbouwd. Daarnaast heeft haar vader de bankafschriften in februari 2020 alsnog verkregen nadat hij daartoe door eiseres was gemachtigd. Niet is gebleken waarom eiseres haar vader niet direct na het verzoek van verweerder om de bankafschriften kon machtigen om deze op te vragen en deze zodoende binnen de door verweerder gestelde termijn te overleggen. Indien het dan niet mogelijk was geweest om binnen de (herstel)termijn de bankafschriften te overleggen, had eiseres verweerder om uitstel kunnen vragen.
3.2.
Nu eiseres de bankafschriften over de laatste drie maanden voor de aanvraag om bijstand niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd en daarvan niet in geschil is dat deze in ieder geval van belang waren om het recht op bijstand te bepalen, heeft verweerder alleen al om deze reden de aanvraag buiten behandeling mogen stellen.
3.3.
Niet is gebleken dat verweerder daarbij niet zorgvuldig heeft gehandeld, zoals eiseres stelt. De in het kader van een aanvraagprocedure door het bestuursorgaan op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat het bestuursorgaan dat de indiener van een aanvraag een als fataal bedoelde termijn stelt om een geconstateerd verzuim te herstellen, daarbij te kennen geeft dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. [2] Verweerder heeft eiseres in de brief van 29 oktober 2019 voor het eerst om informatie gevraagd. Vervolgens heeft verweerder eiseres in de brief van 12 november 2019 een hersteltermijn geboden en haar erop gewezen dat als de gevraagde stukken niet binnen de termijn worden overgelegd, de aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld. Verweerder heeft hiermee aan de eisen voldaan die in het kader van de zorgvuldigheid aan hem worden gesteld.
4. Nu verweerder de aanvraag vanwege het niet overleggen van de hiervoor besproken bankafschriften buiten behandeling mocht stellen, hoeft het niet overleggen van de overige informatie geen bespreking.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022 door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:133.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0929