ECLI:NL:RBDHA:2022:4348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
20/5557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop. Eiseres had op 23 september 2019 een verzoek ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, maar deze aanvraag werd op 11 december 2019 buiten behandeling gesteld. Aangezien er geen bezwaar tegen dit besluit is gemaakt, staat het besluit in rechte vast. Eiseres diende op 23 januari 2020 opnieuw een aanvraag in, die op 1 april 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 16 juli 2020.

Tijdens de zitting op 31 maart 2022 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te geven een schikking te beproeven, maar na een brief van verweerder op 25 april 2022 waarin werd aangegeven dat er geen overeenstemming was bereikt, is het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet kan worden verleend met terugwerkende kracht, aangezien de aanvraag geruime tijd na de gemaakte kosten is ingediend. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat verweerder op grond van de Algemene wet bestuursrecht af kon zien van het horen in bezwaar. Eiseres had meerdere keren de mogelijkheid gekregen om te reageren op de uitnodigingen voor een hoorzitting, maar heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5557

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Biemond)
en

het college van burgemeester en wethouder van Nieuwkoop, verweerder

(gemachtigde: A.M. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 1 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand afgewezen.
In het besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 via skype op zitting behandeld. Eiseres heeft aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om een schikking te beproeven. Bij brief van 25 april 2022 heeft verweerder laten weten dat geen overeenstemming is bereikt en dat verweerder een uitspraak wenst. Daarop is het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Op 23 september 2019 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder verzocht om toekenning van bijzondere bijstand voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. Die aanvraag is op 11 december 2019 buiten behandeling gesteld. Nu tegen dat besluit geen bezwaar is gemaakt, staat dit besluit in rechte vast. Anders dan eiseres ter zitting heeft betoogd, kunnen de gronden die zijn aangevoerd tegen dit besluit in deze procedure niet meer worden beoordeeld.
2. Op 23 januari 2020 heeft eiseres opnieuw bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand aangevraagd. Deze aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij het bestreden besluit. Verweerder stelt zich daarin op het standpunt dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de kosten al zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder eiseres ten onrechte tegenwerpt dat de kosten al waren gemaakt en dat de hoorplicht is geschonden.
4. De rechtbank is van oordeel dat die gronden niet slagen en overweegt daartoe als volgt.
5. Het standpunt van verweerder dat volgens vaste jurisprudentie in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend met terugwerkende kracht is juist [1] . Niet in geschil is dat de onderhavige aanvraag is ingediend geruime tijd (meer dan drie maanden) nadat de kosten zijn gemaakt. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat de kosten volgens het toepasselijke beleid niet meer kunnen worden vergoed.
6. Verder kan verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht afzien van het horen in bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan deze maatstaf voldaan. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, heeft verweerder van het horen mogen afzien, zodat deze grond reeds daarom faalt.
7. Bovendien heeft verweerder ter zitting onweersproken gesteld dat de gemachtigde van eiseres meerdere keren is gewezen op de mogelijkheid tot het houden van een hoorzitting maar dat geen reactie is ontvangen. Zo is een folder over de in verband met corona gewijzigde werkwijze met betrekking tot het horen meegezonden met het primaire besluit. Daarin is vermeld dat men zich binnen vijf werkdagen kon aanmelden voor een telefonische hoorzitting. Hierop heeft verweerder geen reactie van de gemachtigde van eiseres ontvangen. Verweerder heeft evenmin een reactie ontvangen op een e-mailbericht van 2 juli 2020 en op de voicemailberichten van 2 en 3 juli 2020. Dat een reactie uitbleef dient voor rekening en risico van eiseres te blijven.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

U kunt een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet met de uitspraak eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:212