Uitspraak
19 4102 PW
PROCESVERLOOP
N.V. Volchenko.
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierechten. Appellante had zich op 11 december 2017 gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal om bijzondere bijstand aan te vragen voor kosten die waren opgekomen voor de datum van haar aanvraag. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten waren ontstaan vóór de aanvraagdatum en appellante niet binnen de gestelde termijn van een maand na het ontstaan van de kosten had aangevraagd.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar aanvraag niet ziet op bijstand met terugwerkende kracht, omdat de kosten pas op 6 december 2017 bij haar in rekening zijn gebracht. De Raad heeft echter geoordeeld dat de kosten al waren opgekomen op het moment dat de advocaat de toevoegingsbesluiten ontving en de beroepschriften indiende. Dit betekent dat de aanvraag van appellante betrekking had op bijstand met terugwerkende kracht, wat in beginsel niet wordt verleend.
De Raad heeft verder overwogen dat het college het beleid consistent heeft toegepast en dat appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van bijzondere bijstand. De beroepsgronden van appellante zijn verworpen, en de Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.