ECLI:NL:RBDHA:2022:4515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
20/7555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering wegens niet-duurzaam verlies van arbeidsvermogen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022, zaaknummer 20/7555, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte niet het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA had toegepast bij de beoordeling van de duurzaamheid van het verlies van arbeidsvermogen van eiser. Eiser had eerder een Wajong-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat het verlies van arbeidsvermogen niet als duurzaam werd beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet de juiste beoordelingscriteria hadden gevolgd en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het door eiser betaalde griffierecht vergoed en kreeg hij een proceskostenvergoeding van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. van de Weerd),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 26 augustus 2019 (primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
In het besluit van 26 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. E.L. de Craen, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst om verweerder in staat te stellen om de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 oktober 2021 in het geding te brengen en eiser hierop schriftelijk te laten reageren.
Partijen hebben medegedeeld geen behoefte te hebben aan een nader onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de datum voor uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1996. Op [geboortedag] 2014 heeft hij zijn achttiende levensjaar bereikt. Op 16 september 2014 heeft eiser een uitkering op grond van de Wajong aangevraagd. Na medisch en arbeidsdeskundig onderzoek werd vastgesteld dat eiser wegens ziekte of gebrek weliswaar beperkingen heeft, maar dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 23 december 2014 heeft verweerder om die reden de aanvraag om een Wajong-uitkering geweigerd. Tegen deze beslissing heeft eiser geen bezwaar gemaakt. Op 6 april 2019 heeft eiser opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd, op basis van nieuwe medische informatie over de verslechtering van zijn gezondheid. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die reeds aanwezig was op zijn achttiende verjaardag.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt – anders dan de primaire verzekeringsarts – tot de conclusie dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid wél voortkomt uit dezelfde oorzaak als die reeds aanwezig was op zijn achttiende verjaardag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is echter van mening dat het te vroeg is om te zeggen dat het verlies van arbeidsvermogen duurzaam is. Van adequate instelling op een antipsychoticum is nog geen sprake geweest. Verder worden in de literatuur positieve resultaten genoemd bij inzet van
supported employment, individuele plaatsing en steun (IPS) of ontwikkeling van neurocognitieve en sociaalcognitieve vaardigheden. Om die reden handhaaft verweerder de afwijzing van de aanvraag om een Wajong-uitkering.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertoe aan dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij verwijst naar het stappenplan in het Compendium Participatiewet Wajong en SMBA (Compendium) dat verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen gebruiken om de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen te beoordelen. Eiser stelt dat bij hem sprake is van een progressief ziektebeeld, waardoor het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt. Indien géén sprake zou zijn van een progressief ziektebeeld, dan meent eiser dat zijn ziektebeeld geen behandelmogelijkheden kent en dat zijn aandoeningen zodanig ernstig zijn dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht. Er zijn volgens eiser weinig mogelijkheden ter verbetering van zijn belastbaarheid, tot toename van bekwaamheden en/of tot verdere ontwikkeling.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eisers verlies van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Hij heeft ter onderbouwing in beroep een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 oktober 2021 overgelegd. Daarin onderschrijft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eisers verlies van arbeidsvermogen niet duurzaam is.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser met ingang van 1 januari 2018, dus binnen de termijn van vijf jaar na zijn achttiende verjaardag, zijn arbeidsvermogen heeft verloren en dat dit voortkomt uit dezelfde ziekteoorzaak. Het geschil spitst zich toe op de vraag of dit verlies aan arbeidsvermogen duurzaam is.
6.3.
Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat het ten behoeve van een zorgvuldige en transparante besluitvorming van belang is dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige het beoordelingskader zoals beschreven in bijlage 1 van het Compendium volgen. [1] In dit beoordelingskader is een stappenplan opgenomen voor het onderzoek naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor een weergave van het stappenplan verwijst de rechtbank naar de jurisprudentie van de CRvB. [2]
6.4.
Bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen gaat het om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren. [3] De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de (medische) situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet voldaan aan de hierboven beschreven eisen die de CRvB stelt aan het onderzoek en de conclusies ten aanzien van het al dan niet duurzaam zijn van het ontbreken van het arbeidsvermogen. Niet gebleken is namelijk dat de verzekeringsarts het stappenplan van het Compendium heeft gevolgd. De verzekeringsarts is tot zijn conclusie gekomen dat het ontbreken van het arbeidsvermogen niet duurzaam is, door te wijzen op nog mogelijke behandelingen. Hij heeft daarbij echter niet beschreven wat die behandelingen inhouden en op welke wijze deze behandelingen van invloed kunnen zijn op de mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid, de mogelijkheden tot verdere ontwikkeling en de mogelijkheden tot toename van bekwaamheden van eiser, als bedoeld bij stap 3 van het stappenplan. Bovendien is voorafgaand aan het bestreden besluit de arbeidsdeskundige niet bij deze beoordeling betrokken, in afwijking van hetgeen is beschreven bij stap 3 van het stappenplan. Door dit na te laten is onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel, neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6.6.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
6.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft in beroep nog nadere stukken van de arbeidsdeskundige (van 7 oktober 2021) en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (van 14 maart 2022) in het geding gebracht. In deze stukken worden op zichzelf navolgbare argumenten gegeven ter onderbouwing van de beoordeling dat het arbeidsvermogen van eiser niet duurzaam ontbreekt. Ook in deze stukken wordt het stappenplan van het Compendium echter niet gevolgd en wordt (behoudens een verwijzing naar een website en korte toelichting over IPS) niet beschreven wat de behandelingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog mogelijk acht, inhouden en op welke wijze deze behandelingen van invloed kunnen zijn en met welke concrete resultaten. De rechtbank hecht er waarde aan dat hierover zorgvuldig wordt gerapporteerd, omdat – zoals ook in het Compendium is toegelicht – een rapportage ter onderbouwing van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen ook van belang is bij een eventuele herbeoordeling in de toekomst. Bij de herbeoordeling is dan duidelijk op grond van welke criteria en welke ontwikkelingsmogelijkheden werd verwacht dat de betrokkene arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen.
6.8.
Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige manier is om deze zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige zullen over hun beoordeling over het al dan niet duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen navolgbaar (dat wil zeggen: conform het beoordelingskader zoals beschreven in het Compendium) moeten rapporteren, zodat duidelijk is op grond van welke criteria en welke ontwikkelingsmogelijkheden wordt verwacht dat eiser al dan niet arbeidsvermogen kan ontwikkelen. [4]
7. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van F.J.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1a:1 Jonggehandicapte
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2 De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
4 Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
6 De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:727 en 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1941.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 23 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2404 en
3.Zie de nota van toelichting bij het Besluit van 8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 359), p. 5.
4.Zie voor het beoordelingskader de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.