ECLI:NL:RBDHA:2022:4539
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bijstandsaanvraag afgewezen; beoordeling van bijstandsbehoefte en nabetalingen uit 2016
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalige rijschoolhouder, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, die door verweerder op 9 november 2018 werd afgewezen. Verweerder stelde dat uit de bankafschriften van eiser bleek dat er in 2017 nog bedrijfsactiviteiten hadden plaatsgevonden, wat in strijd was met de verklaring van eiser dat hij zijn onderneming had gestaakt na een auto-ongeval in 2016. Eiser voerde aan dat de bijschrijvingen op zijn bankafschriften nabetalingen betroffen voor werkzaamheden die hij in 2016 had verricht.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de bijschrijvingen op de bankafschriften van eiser nabetalingen waren voor werkzaamheden uit 2016 en dat deze het gevolg waren van de afwikkeling van zijn onderneming. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en oordeelde dat eiser recht had op bijstand vanaf 20 juni 2018, de datum waarop hij zich bij verweerder had gemeld. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de financiële situatie van aanvragers van bijstand en de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te motiveren, vooral wanneer eerdere besluiten al zijn vernietigd.