ECLI:NL:RBDHA:2022:4597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
NL22.6052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting, die plaatsvond in Breda, was eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geregistreerd is in het Eurodac-systeem, waaruit blijkt dat de Duitse autoriteiten de asielaanvraag van eiser hebben geaccepteerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, gebaseerd op de gegevens in Eurodac. Eiser heeft geprobeerd te betogen dat hij onder artikel 17 van de Dublinverordening valt, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gestelde erbarmelijke omstandigheden in de Duitse gevangenis niet zijn onderbouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.6052
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser v-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.6053, op 6 mei 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiser is geregistreerd in het systeem van Eurodac. De Duitse autoriteiten hebben de claim ten behoeve van eiser geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.1
1 Verordening (EU) nr. 604/2013.
2. In geschil is of Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit Eurodac blijkt dat eiser in Duitsland is geregistreerd met een referentienummer met cijfer ‘1’. Volgens artikel 24 van de Eurodac-verordening2 betekent dit dat eiser in dat land asiel heeft gevraagd. Verweerder mocht afgaan op de gegevens in Eurodac.3
3. Voor zover eiser beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening treft dit beroep geen doel, nu de gestelde erbarmelijke omstandigheden in de gevangenis in Duitsland niet zijn onderbouwd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
2 Verordening (EU) nr. 603/2013.
3 Zie hiervoor ook: de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2017. ECLI:NL:RVS:2017:2625.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR20348562

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.