ECLI:NL:RBDHA:2022:4639

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
20/5920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige verdaging beslissing op bezwaar en zorgvuldigheid medisch onderzoek bij fibromyalgie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een verzorgende die lijdt aan fibromyalgie, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar WIA-uitkering, die door het UWV was vastgesteld op 24,13% arbeidsongeschiktheid. Na bezwaar werd haar arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en vastgesteld op 43,48%, waarna de uitkering werd voortgezet. Eiseres stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat het spreekuur van de verzekeringsarts slechts een kwartier had geduurd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar niet had gezien. De rechtbank oordeelde dat de duur van het spreekuur niet doorslaggevend was voor de zorgvuldigheid van het onderzoek. De rechtbank concludeerde dat het UWV tijdig had beslist op het bezwaar en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Eiseres had geen recht op een dwangsom wegens te late beslissing en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5920

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. van Deuzen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 12 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontving, met ingang van 12 april 2020 ingetrokken.
In het besluit van 19 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, dat besluit ingetrokken en bepaald en dat de WIA-uitkering van eiseres ongewijzigd wordt voortgezet.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was werkzaam als verzorgende voor 24 uur per week. Op 13 oktober 2015 meldde zij zich ziek. Zij is sinds 2014 bekend met fibromyalgie en artrose in meerdere gewrichten als gevolg waarvan zij een WIA-uitkering toegekend heeft gekregen. Op 1 oktober 2019 heeft zij een verslechtering van haar gezondheidstoestand gemeld. Vervolgens heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek laten plaatsvinden.
2. Aan het primaire besluit lag ten grondslag dat eiseres na onderzoek voor 24,13% arbeidsongeschikt beschouwd werd. Als gevolg daarvan kwam zij niet meer in aanmerking voor een WIA-uitkering. In het bestreden besluit heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid – na heronderzoek – gewijzigd, omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een aantal eerder geduide functies heeft laten vervallen. Daarmee werd de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 43,48%. Verweerder heeft op grond daarvan beslist tot voortzetting van de WIA-uitkering op de wijze zoals die eerder aan eiseres is toegekend.
3. Eiseres kan zich hierin niet vinden. Zij stelt dat verweerder te laat op haar bezwaar heeft beslist, als gevolg waarvan verweerder aan haar een dwangsom verschuldigd is.
Inhoudelijk voert eiseres aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat het onderzoek door de primaire verzekeringsarts slechts een kwartier heeft geduurd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres niet gezien heeft op een spreekuur. Volgens eiseres zijn haar medische klachten en beperkingen niet juist vastgesteld, met name die beperkingen die volgen uit fibromyalgie. Eiseres stelt in grotere mate beperkt te zijn dan verweerder heeft aangenomen.
Tijdigheid
4. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of het bestreden besluit tijdig is genomen.
4.1
Het primaire besluit dateert van 12 februari 2020. Nadat de termijn voor het maken van bezwaar was verlopen bedroeg de termijn voor verweerder om te beslissen op het bezwaar van eiseres zeventien weken. Dit volgt uit artikel 112, eerste lid van de WIA. De bezwaartermijn is op 25 maart 2020 geëindigd, als gevolg waarvan de beslistermijn voor verweerder eindigde op 23 juli 2020.
4.2
Uit artikel 7:10, derde lid Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat verweerder bevoegd was om de beslissing voor maximaal zes weken uit te stellen. Uit het vijfde lid van dit artikel vloeit voort dat dit schriftelijk aan eiseres moet zijn medegedeeld. In deze zaak betekent een verdaging met zes weken dat verweerder uiterlijk op 3 september 2020 de beslissing op bezwaar zou hebben moeten nemen.
4.3
Op 13 juli 2020 heeft verweerder eiseres schriftelijk het volgende bericht:
“Wij moeten u uiterlijk op 28 juli 2020 een kopie van de beslissing op bezwaar sturen. Helaas lukt dat niet. Daarom maken wij gebruik van de mogelijkheid om deze termijn met zes weken te verlengen. Dit betekent dat wij ernaar streven om u uiterlijk 8 september 2020 de beslissing op het bezwaar te sturen.”
De rechtbank is van oordeel dat genoemde passage niet anders gelezen kan worden dan als een verlenging van de beslistermijn. Dat betekent dat met de brief van 13 juli 2020 sprake is van een rechtsgeldige verdaging. De omstandigheid dat verweerder in deze brief heeft medegedeeld dat de termijn eindigde op 8 september 2020 in plaats van 3 september 2020 doet hieraan niet af.
4.4
Verweerder heeft het bestreden besluit op 19 augustus 2020 genomen. Daarmee is geen sprake van overschrijding van de beslistermijn die eindigde op 3 september 2020. Verweerder heeft dus tijdig beslist. De rechtbank concludeert dan ook dat – anders dan eiseres stelt – geen sprake is van een door verweerder verschuldigde dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
Medische grondslag van het bestreden besluit
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de conclusies in deze rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als een betrokkene het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij aannemelijk maken dat het rapport niet aan de eisen voldoet.
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres – volgend op haar mededeling dat haar gezondheidssituatie is verslechterd – is onderzocht door de verzekeringsarts. Hij heeft rapport uitgebracht naar aanleiding van dossierstudie, de anamnese en eigen onderzoek op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er met name beperkingen van nek en heupfunctie zijn vast te stellen. Bij het langer bestaan van klachten die geduid zijn als fibromyalgie en artrose van meerdere gewrichten kunnen de klachten toenemen, waarbij toename van klachten niet altijd betekent dat ook de beperkingen toenemen. De verzekeringsarts heeft verdergaande beperkingen aangenomen dan in 2017 en vertaalt die in een Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML).
5.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgend op het bezwaar de primaire medische beoordeling heroverwogen. In het licht van de in bezwaar overgelegde documentatie over fibromyalgie merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat de medische keuring gericht is op het individuele, geobjectiveerde en consistente functioneren van eiseres en niet op algemene informatie over haar diagnose. De beperkingen die hierbij zijn geconstateerd, zijn in kaart gebracht in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt dat de verzekeringsarts zich een beeld heeft gevormd van het consistente functioneren van eiseres, waarbij hij de diagnose heeft erkend en rekening heeft gehouden met het wisselende karakter van de ziekte. Ook merkt hij op dat in de FML meer beperkingen zijn aangenomen dan objectief werden vastgesteld bij het spreekuur. Hieruit volgt dat juist rekening is gehouden met het wisselende karakter van de ziekte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit aan bij de primaire medische beoordeling, daar er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen.
Op 5 augustus 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd naar aanleiding van informatie over behandelingen die eiseres in beroep heeft overgelegd. Hij zegt hierover dat deze informatie geen ander licht werpt op de wijze waarop eiseres kan functioneren of feitelijk functioneert.
5.3
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig zou zijn geweest omdat het spreekuur van de primaire verzekeringsarts slechts een kwartier zou hebben geduurd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres in het geheel niet heeft gezien. De duur van het spreekuur is namelijk niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag naar de zorgvuldigheid hiervan. [1] Het oordeel van de verzekeringsarts is bovendien niet uitsluitend gestoeld op het spreekuurcontact, maar is daarnaast gebaseerd op dossierstudie. De stelling van eiseres dat weliswaar geen sprake is van een volledige papieren beoordeling, maar dat het eigen onderzoek door de verzekeringsartsen in tijdsduur te marginaal zou zijn en om die reden de zorgvuldigheidstoets niet zou doorstaan, vindt geen steun in de rechtspraak.
5.4
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat de verzekeringsartsen onvoldoende deskundig zouden zijn om haar ziektebeeld te beoordelen. Volgens eiseres zou die ondeskundigheid blijken uit de omstandigheid dat de STECR-richtlijn ten onrechte niet expliciet naar voren komt in de medische rapportages.
De rechtbank overweegt dat de STECR-richtlijn een algemene richtlijn is die algemene informatie bevat, die niet bepalend is voor de vaststelling van iemands specifieke beperkingen. Een verzekeringsarts moet op basis van eigen onderzoeksbevindingen de functionele mogelijkheden vaststellen. Het gaat dus om dat wat objectief medisch is vast te stellen. [2] Het is daarbij de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Het enkele feit dat de STECR-richtlijn niet expliciet genoemd wordt, betekent niet dat de deskundigheid van de verzekeringsartsen in twijfel getrokken zou moeten worden, alleen al niet omdat de richtlijn niet bepalend is voor vaststelling van de specifieke beperkingen die voor eiseres gelden. [3] Daar komt nog bij dat uit vaste rechtspraak volgt dat protocollen en richtlijnen slechts bedoeld zijn als hulpmiddel bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. [4] Het niet genoemd worden van een richtlijn in een verzekeringsgeneeskundige beoordeling betekent dan ook niet dat die richtlijn niet bij de beoordeling is betrokken.
5.5
Aan het verzoek van eiseres om een deskundige te benoemen, komt de rechtbank pas toe als er sprake is van twijfel over de inhoud van de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank stelt vast dat geen twijfel bestaat over de diagnose dan wel de beperkingen. De algemene informatie over fibromyalgie die eiseres heeft overgelegd zegt niets over de individuele objectiveerbare beperkingen van eiseres en weegt daarmee niet op tegen de inhoud van de verzekeringsgeneeskundige rapportages. De rechtbank constateert dat de informatie van eerdere behandelingen en de door eiseres gestelde klachten zijn meegewogen in de FML. Het verzekeringsgeneeskundige oordeel dat deze informatie geen ander licht werpt op de vastgestelde beperkingen, is naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, is onvoldoende voor het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is en vormt evenmin aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
5.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
Arbeidsdeskundige grondslag van het bestreden besluit
6. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij haar beroep niet motiveert met arbeidsdeskundige gronden. Zij bestrijdt niet dat de functies die zijn geduid passen bij de belastbaarheid zoals die is vastgelegd in de FML. Verweerder is bij de heroverweging van het bestreden besluit uitgegaan van een nieuw arbeidsdeskundig rapport waarin eiseres voor 43,48% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank is niet gebleken dat de arbeidsdeskundige beoordeling op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie hiervoor bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 2 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:304
2.Zie hiervoor Centrale Raad van Beroep 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:459
3.Zie hiervoor Centrale Raad van Beroep 12 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1833
4.Zie hiervoor Centrale Raad van Beroep 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3235