ECLI:NL:CRVB:2019:304
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 2003 een uitkering ontving op basis van arbeidsongeschiktheid. Appellante had zich in 2002 ziek gemeld en kreeg aanvankelijk een uitkering van 80 tot 100% toegekend. Na een herbeoordeling in 2014, waarbij een verzekeringsarts van het Uwv de medische beperkingen vastlegde, werd de arbeidsongeschiktheid per 13 januari 2015 vastgesteld op minder dan 15%. Het Uwv beëindigde de uitkering op basis van deze herbeoordeling. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante juist had vastgesteld. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat het onderzoek onzorgvuldig was, maar de Raad vond geen aanleiding om aan de bevindingen van het Uwv te twijfelen. De Raad concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was en dat appellante in staat was om de voorgehouden functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.