ECLI:NL:RBDHA:2022:4704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
NL22.5819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel en internationale bescherming in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die internationale bescherming geniet in Italië, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit, genomen op 4 april 2022, verklaarde deze aanvraag niet-ontvankelijk. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de autoriteiten van Nederland mogen uitgaan van de veronderstelling dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres had de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat dit in haar specifieke geval niet het geval was. De rechtbank oordeelde dat de situatie voor statushouders in Italië niet zodanig slecht is dat het onredelijk zou zijn om eiseres terug te sturen. Bovendien werd de beroepsgrond dat eiseres vanwege haar zwangerschap niet naar Italië kan worden overgedragen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende bijzondere omstandigheden had aangetoond die haar kwetsbaarheid zouden rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van statushouders om zelf inspanningen te verrichten om hun situatie te verbeteren en om hulp te zoeken bij de Italiaanse autoriteiten indien nodig. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5819
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.5820, op 11 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank acht het beroep ongegrond om de navolgende redenen.
1. Niet is in geschil dat eiseres internationale bescherming in Italië geniet. Aan haar is een verblijfsvergunning verleend die geldig is tot en met 30 juni 2024. Er is dan ook sprake van een zodanige band dat het redelijk is dat eiseres naar Italië gaat [1] . Het geschil spitst zich toe tot de vraag of Italië jegens eiseres de verdragsverplichtingen nakomt.
2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië derhalve zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 mei 2018 [2] . Daaruit volgt dat de feitelijke situatie in Italië voor statushouders moeilijk is, maar dat de situatie niet zodanig slecht is, dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid, waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig zouden staan. De rechtbank ziet geen aanleiding om thans van dat oordeel af te wijken. Van eiseres mag daarom worden verwacht dat zij in Italië zelf de rechten die uit haar status voortvloeien effectueert. Verder ligt het op de weg van eiseres om als statushouder zelf inspanningen te verrichten om haar situatie te verbeteren en zich bij voorkomende problemen te wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Dit betekent dat eiseres hulp/bescherming dient in te roepen van de Italiaanse autoriteiten, mocht zij in Italië wederom financiële problemen ondervinden, door mensenhandelaren worden gedwongen zich te prostitueren of vrezen voor de gevolgen daarvan voor haar familie in Nigeria. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de autoriteiten bij voorbaat zinloos is. De enkele stelling dat zij niet durfde te klagen in verband met bedreigingen maakt dat niet anders.
3. Ook kan de aangevoerde beroepsgrond dat vanwege de zwangerschap van eiseres moet worden afgezien van overdracht naar Italië niet slagen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er ook van uitgaan dat de medische voorzieningen in Italië van hetzelfde niveau zijn als in Nederland. Het door eiseres aangehaalde SFH-rapport [3] van 21 januari 2020 brengt hierin voor wat betreft de situatie van eiseres geen verandering. Dit rapport laat geen wezenlijk ander beeld zien dan uit de Afdelingsuitspraak uit 2018 naar voren komt.
4. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat zij in een situatie als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [4] terecht zal komen doordat zij door haar zwangerschap bijzonder kwetsbaar is, volgt de rechtbank dit niet. Haar zwangerschap maakt haar niet per definitie bijzonder kwetsbaar. Eiseres heeft verder geen bijzondere (medische) omstandigheden aangevoerd die daar wel toe zouden moeten leiden. Daarbij komt dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zelf inspanningen verricht om haar rechten als statushouder te effectueren. Eiseres heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat en waarom dit van haar niet kan worden verlangd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.artikel 3.106a, eerste en tweede lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 alsook de uitspraak van de
3.Rapport van de Schweizerische Fliichtlingshilfe Reception conditions in Italy.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.