ECLI:NL:RBDHA:2022:4843

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/3496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op grond van het arrest Chavez-Vilchez met betrekking tot de zorg voor een minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, afkomstig uit Bosnië-Herzegovina, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER op basis van zijn rol als verzorgende ouder van zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat volgens hem niet was aangetoond dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie bestond tussen de eiser en zijn dochter, zoals vereist op basis van het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verrichtte voor zijn dochter. De rechtbank wees erop dat de dochter voornamelijk bij haar moeder woont en dat de zorg- en opvoedtaken van de eiser niet substantieel genoeg waren om te concluderen dat de dochter gedwongen zou worden om de EU te verlaten als de eiser geen verblijfsrecht zou krijgen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser met betrekking tot het IVRK en artikel 8 van het EVRM verworpen, omdat de staatssecretaris de belangen van de dochter in zijn besluit had betrokken en er geen sprake was van een schending van haar rechten.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3496

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 10 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door mr. [waarnemer] (die als waarnemer van eisers gemachtigde optrad). Ook was een tolk aanwezig. Verweerder was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is afkomstig uit Bosnië-Herzegovina en is geboren op [geboortedag] 1987. Hij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn minderjarige Nederlandse dochter, [A] . Eiser heeft de eerste twee maanden met zijn dochter en haar moeder samengewoond, maar is daarna in verband met een echtscheidingsprocedure op zichzelf gaan wonen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet onder toepassing van het arrest Chavez-Vilchez [1] valt. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser daadwerkelijke zorgtaken verricht. Ook is niet gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat [A] gedwongen zou zijn om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat hij daadwerkelijk zorgtaken verricht ten behoeve van zijn dochter. Zijn woonsituatie maakt het lastig om een goede zorgregeling met zijn dochter tot stand te brengen. Hij heeft namelijk maar één kamer tot zijn beschikking en de moeder vindt het daarom niet prettig om [A] bij hem achter te laten. In de tijd die eiser doorbrengt met zijn dochter speelt hij een actieve rol in haar leven. Hij gaat mee naar verschillende afspraken, heeft regelmatig contact met de moeder over de ontwikkeling en het welzijn van zijn dochter en doet geregeld aan videobellen. Eiser heeft meerdere foto’s overgelegd om te onderbouwen dat hij regelmatig videobelt met zijn dochter. Toen eiser nog werk had, droeg hij ook financieel bij aan de verzorging van zijn dochter. Inmiddels is eiser naar Bosnië vertrokken omdat het financieel niet meer mogelijk was om in Nederland te blijven. Eiser is in een vicieuze cirkel terecht gekomen door het bestreden besluit en door het feit dat het hem niet meer toegestaan werd om in Nederland te werken. Dat is ook de reden dat de omgangs- en zorgregeling niet uitgebreid wordt. Eiser voert verder aan dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. In dit opzicht heeft verweerder onvoldoende gekeken naar de belangen van zijn dochter en niet alle relevante omstandigheden betrokken. Het staat buiten twijfel dat de aanwezigheid van eiser in Nederland beter is voor zijn dochter en het vertrek van eiser brengt een risico mee voor het evenwicht van zijn dochter. Eiser verwijst in dit kader ook naar artikelen 3, 8 en 9 van het IVRK [2] . Tot slot betoogt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM [3] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez vloeit voort dat een ouder die onderdaan is van een derde land, een van zijn minderjarig kind dat EU-burger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [4] heeft, indien weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zou zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de EU te verlaten.
4.1
Het is in de eerste plaats aan eiser is om met concrete gegevens aannemelijk te maken dat het weigeren van verblijfsrecht aan hem in Nederland tot het gevolg heeft dat zijn dochter de Europese Unie moet verlaten. Volgens vaste jurisprudentie is voor het aannemen van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn minderjarige dochter vereist dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Als eiser slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht of alleen omgang heeft met zijn dochter, dan bestaat geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding en loopt de dochter door de weigering van verblijf aan eiser niet het risico feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten. [5]
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [A] , zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht voor zijn dochter. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser kort na de geboorte van zijn dochter zelfstandig is gaan wonen en dat hij haar sindsdien eenmaal per week zag. Uit het ouderschapsplan blijkt dat [A] hoofdverblijf heeft bij haar moeder en dat eiser [A] een weekenddag per week ziet voor een aantal uur (het aantal uur wordt per jaar opgebouwd). Het zwaartepunt van de zorg- en opvoedtaken ligt dus bij de moeder. Ook is in het ouderschapsplan afgesproken dat eiser alimentatie betaalt, maar dit is op zichzelf onvoldoende om van zorg- en opvoedtaken te spreken die meer dan marginaal zijn. De rechtbank overweegt dat eiser verder geen andere objectieve documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een belangrijke rol speelt bij de zorg en opvoeding van zijn dochter. De overgelegde foto’s zijn verder slechts momentopnames waaruit kan worden afgeleid dat eiser contact heeft met zijn dochter.
4.3
Het betoog dat eiser meegaat naar verschillende afspraken en regelmatig contact heeft met de moeder over de opvoeding van zijn dochter, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft dit namelijk onvoldoende onderbouwd. Zo staat alleen in de verklaring van de moeder van [A] dat eiser meegaat naar controles als zijn werkgever dat toestaat. Er worden geen concrete afspraken genoemd. Eiser heeft verder geen objectieve stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn subsidiaire betoog dat het marginale karakter van de zorg- en opvoedtaken hem in dit geval niet aan te rekenen is. Uit het beleid van verweerder volgt namelijk dat hiervan alleen sprake is als de andere ouder de omgang met het kind frustreert [6] . Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake, nu de ouders samen een ouderschapsplan hebben opgesteld.
4.4
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een situatie zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
IVRK
4.5
Het beroep van eiser op het IVRK leidt ook niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft het belang van eisers dochter betrokken in het bestreden besluit. Zo heeft verweerder betrokken dat het voor [A] wenselijk en bevorderlijk is als eiser in Nederland verblijft, maar gemotiveerd dat die omstandigheid in dit geval niet doorslaggevend is. Verweerder heeft er in dit kader ook op gewezen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dochter in haar lichamelijke en emotionele ontwikkeling wordt bedreigd als eiser zijn vaderrol op grotere afstand moet vervullen. De rechtbank ziet verder niet in hoe de weigering van het gevraagde verblijfsdocument in strijd is met artikel 8 van het IVRK, nu die weigering niet maakt dat sprake is van onrechtmatige inmenging in de identiteit van [A] . Tot slot is ook geen sprake van schending van artikel 9 van het IVRK. Het is namelijk een persoonlijke keuze van [A] (en haar moeder) om al dan niet in Nederland te blijven. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt juist dat vanwege de marginale zorg- en opvoedtaken die eiser verricht geen sprake is van een situatie waarbij [A] zo afhankelijk van haar vader is, dat zij gedwongen is om hem te volgen naar Bosnië-Herzegovina.
Artikel 8 van het EVRM
4.6
Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het besluit van 10 april 2021 waarin is getoetst aan artikel 8 van het EVRM in het kader van eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘humanitair niet tijdelijk’. In dat besluit heeft verweerder gemotiveerd dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor dat in rechte vaststaat.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (C-133/15), ECLI:EU:C:2017:354)
2.Verdrag inzake de rechten van het kind.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:790), van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1821) en van 14 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:458).
6.Zie paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000.