ECLI:NL:RBDHA:2022:4844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB 21/3493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER op basis van zijn rol als verzorgende ouder van zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez, omdat hij niet voldoende zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter zou verrichten en er geen sprake zou zijn van een afhankelijkheidsrelatie die zou vereisen dat het kind de EU zou moeten verlaten als aan de eiser verblijfsrecht werd geweigerd.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verrichtte. De rechtbank wees erop dat de eiser weliswaar betrokken was bij het leven van zijn dochter, maar dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedingstaken op zich nam. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat het kind gedwongen zou worden de EU te verlaten.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris niet verplicht was om de eiser te horen in bezwaar, omdat de overgelegde stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat de eiser daadwerkelijk zorg- en opvoedtaken verrichtte. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3493

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. O. Sarac),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn minderjarige Nederlandse dochter, [A] (geboren in 2019). Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet onder toepassing van het arrest Chavez-Vilchez [1] zou vallen. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht. Ook is niet gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat [A] gedwongen zou zijn om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij wel degelijk heeft aangetoond dat hij zorgtaken verricht. Eiser ziet zijn dochter wekelijks en is betrokken bij haar leven. Uit de overgelegde foto’s blijkt dit ook. Inmiddels woont het gezin ook samen, maar eiser kan zich niet op het adres inschrijven omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Verder ondersteunt eiser zijn dochter financieel. Hij maakt regelmatig geld over en koopt onder andere kleding voor haar. Hij heeft bankafschriften en bonnetjes overgelegd om dit te onderbouwen. Ook voert eiser aan dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Ten onrechte lijkt verweerder te stellen dat hiervan al vanaf de geboorte sprake moet zijn. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft eiser in beroep nog een verklaring van zijn schoonvader overgelegd. Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord door verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander ouder [2] van een minderjarig kind dat EU-burger is, een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [3] heeft, indien weigering van dat verblijfsrecht tot gevolg heeft dat het kind gedwongen wordt die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten.
3.1
Het is in de eerste plaats aan eiser om met concrete gegevens aannemelijk te maken dat het weigeren van verblijfsrecht aan hem in Nederland tot het gevolg heeft dat zijn dochter de EU moet verlaten. Volgens vaste jurisprudentie is voor het aannemen van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn minderjarige dochter vereist dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. Als eiser slechts zorg- en opvoedtaken met een marginaal karakter verricht of alleen omgang heeft met zijn dochter, dan bestaat geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding en loopt de dochter door de weigering van verblijf aan eiser niet het risico feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de Unie te verlaten. [4]
Zorgtaken
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt meer dan marginale zorgtaken voor zijn dochter te verrichten. Eiser heeft stukken van de GGD overgelegd waaruit blijkt dat hij bij een aantal bezoeken aan de GGD aanwezig was. Verder vermelden de stukken dat eiser op enige wijze betrokken is bij het leven van [A] . Toch heeft verweerder van belang mogen achten dat uit de stukken niet valt op te maken welke zorgtaken eiser in die periode op zich heeft genomen. Zo wordt in de stukken vermeld dat eiser een tijdje in Amsterdam en Rotterdam heeft verbleven en dat hij wekelijks op bezoek is gegaan bij [A] , maar niet blijkt daaruit welke taken hij tijdens die bezoeken op zich heeft genomen. Ook de foto’s heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om van meer dan marginale zorgtaken te spreken, nu dit momentopnames zijn. Voor zover eiser met de overgelegde bankafschriften onderbouwt dat hij [A] financieel ondersteunt, blijkt daaruit ook nog niet dat eiser meer dan marginale zorgtaken verricht. Dit geldt ook voor het overgelegde telefoonoverzicht waaruit blijkt dat eiser en [A] ’s moeder veel contact hadden in die periode. Ter zitting heeft eiser nog aangegeven dat zijn partner twee keer per week vrijwilligerswerk doet en dat hij dan in zijn eentje voor [A] zorgt. Hoewel dit zeker van belang kan zijn, stelt de rechtbank vast dat eiser dit niet op enige manier heeft onderbouwd. De rechtbank volgt eiser verder in zijn betoog dat het ook mogelijk is om meer dan marginale zorg- en opvoedtaken te verrichten als de vader niet samenwoont met zijn kind, maar dat leidt hier niet tot een ander oordeel. Eiser verwijst in dit kader namelijk naar een uitspraak [5] waarin van doorslaggevend belang was dat er een omgangsregeling tot stand was gebracht met duidelijke afspraken over de zorg voor de kinderen. In deze zaak van eiser is daarvan geen sprake.
Afhankelijkheidsrelatie
3.3
Mede gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen hem en zijn dochter een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat zijn dochter gedwongen wordt om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd. Verweerder heeft hierbij ook van belang mogen achten dat [A] sinds haar geboorte bij haar moeder (en grootouders) heeft verbleven en (in ieder geval een deel van haar leven) niet met haar vader heeft samengewoond. De omstandigheid dat eiser nu met [A] en haar moeder samen zou wonen, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat verweerder hier ten tijde van het bestreden besluit geen rekening mee heeft kunnen houden. Verder heeft verweerder mogen betrekken dat het gezag over de dochter alleen bij de moeder ligt en dat het zwaartepunt van de zorg- en opvoedingstaken altijd bij de moeder heeft gelegen.
3.4
Ook het beroep op een andere uitspraak van deze rechtbank [6] kan niet tot een ander oordeel leiden. In die zaak was een zeer groot aantal stukken overgelegd door de vreemdeling en speelde de medische situatie van de andere ouder een duidelijke rol in de verdeling van de zorg- en opvoedtaken.
Hoorplicht
3.5
De rechtbank overweegt dat van het horen in bezwaar alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Het is in beginsel aan eiser om met objectieve bewijsmiddelen aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht. De overgelegde stukken zijn daartoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom van het horen mogen afzien. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat eiser tijdens een hoorzitting nieuwe gezichtspunten naar voren brengt die tot gegrondverklaring van het bezwaar zouden hebben geleid, doet daaraan niet af. Verweerder moet de beslissing om van horen af te zien namelijk nemen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez e.a. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 (C-133/15), ECLI:EU:C:2017:354.
2.Een ouder die onderdaan is van een land dat niet tot de Europese Unie behoort.
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:790), van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1821) en van 14 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:458).
5.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 27 juni 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:6516.
6.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 31 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3292.