ECLI:NL:RBDHA:2022:4884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van ten onrechte verrichte betalingen in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van ten onrechte verrichte betalingen. Eiseres had een uitkering aangevraagd op grond van de Ziektewet, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat haar werkgever eigenrisicodrager was. Desondanks heeft het UWV abusievelijk vier betalingen aan eiseres gedaan, in totaal € 21.289,89. Het UWV heeft vervolgens besloten deze bedragen terug te vorderen, wat door eiseres werd bestreden.

Eiseres stelde dat er een betalingsregeling was getroffen en vroeg om een gedeeltelijke kwijtschelding van 50% van het terug te vorderen bedrag. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had gehandeld door de terugvordering in stand te houden, omdat eiseres niet had aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat de financiële gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onaanvaardbaar waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: S.F.R. Muradin)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat ten onrechte aan eiseres verrichte betalingen worden teruggevorderd.
Bij besluit van 20 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 15 februari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Verweerder heeft op 30 april 2020 van de werkgever van eiseres, [B.V.] B.V. (de werkgever), een aanvraag ontvangen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 6 april 2020. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat de werkgever eigenrisicodrager is en derhalve zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de ZW.
1.2
Niettemin zijn door verweerder vier betalingen – abusievelijk – aan eiseres verricht op haar bankrekening [bankrekeningnummer] : op 12 mei 2020 een bedrag van
€ 5.919,52, op 10 juni 2020 een bedrag van € 7.245,68, op 8 juli 2020 een bedrag van
€ 7.263,09 en op 2 september 2020 een bedrag van € 861,60. In totaal betreft het een bedrag van € 21.289,89.
1.3
Bij besluit van 24 september 2020 (de invorderingsbeslissing) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de bedoelde bedragen ten onrechte aan haar zijn betaald.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het bedrag van € 21.289,89 van eiseres teruggevorderd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. De bedragen zijn ten onrechte op de bankrekening van eiseres gestort omdat het aansluitingsnummer van haar werkgever in het systeem van verweerder per abuis is gekoppeld aan het bankrekeningnummer en het BSN-nummer van eiseres.
4. Eiseres stelt dat een gedeeltelijke kwijtschelding ter hoogte van 50% op zijn plaats is. Eiseres voert aan dat partijen een betalingsregeling hebben getroffen en heeft daartoe een brief van verweerder van 29 oktober 2020 overgelegd. Eiseres vindt het niet duidelijk waarom verweerder niet tijdig actie heeft ondernomen ten aanzien van de ten onrechte overgemaakte bedragen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Verweerder is er terecht van uit gegaan dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de terugvordering. Ter zitting is dit met partijen besproken. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting beaamd dat eiseres inhoudelijk tegen de invordering geen gronden heeft aangevoerd. Het ging eiseres enkel om het al dan niet tijdig actie ondernemen door verweerder. Ter zitting heeft verweerder onbetwist gesteld dat, zodra bij verweerder bekend werd dat aan eisers ten onrechte betalingen waren gedaan, verweerder actie heeft ondernomen.
5.2
Ingevolge artikel 33, eerste lid, ZW wordt al hetgeen onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Op grond van het derde lid onder d van artikel 33 ZW kan het Uwv van verdere terugvordering afzien indien eiseres een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
5.3
Uit de door eiseres overgelegde brief van 29 oktober 2020 inzake de betalingsregeling blijkt niet dat partijen hebben afgesproken dat eiseres een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost. In de betreffende brief wordt een tussen partijen afgesproken betalingsregeling bevestigd, waarbij eiseres gehouden is om vanaf 1 november 2020 de vordering in termijnen te betalen, te weten
maandelijks een bedrag van € 591,38. Ter zitting is besproken dat eiseres niet in één keer
50 % heeft afgelost. Verweerder kon daarom niet op grond van artikel 33, derde lid, onder d, ZW van verdere terugvordering afzien.
5.4
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres een gedeeltelijke kwijtschelding bepleit ter hoogte van 50% op grond van financiële omstandigheden en mentale problemen van eiseres.
5.5
Ingevolge artikel 33, zesde lid, ZW kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale consequenties die een terugvordering voor de betrokkene heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en die een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het terugvorderingsbesluit dusdanig ernstige financiële en/of sociale gevolgen voor eiseres heeft dat zij als gevolg daarvan in een onaanvaardbare situatie terecht is gekomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 6 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2514.