ECLI:NL:RBDHA:2022:4926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
NL20.7422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 23 januari 2020 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat de autoriteiten van Zwitserland verantwoordelijk waren voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Zwitserland een asielaanvraag ingediend en de Zwitserse autoriteiten hadden ingestemd met het terugnameverzoek van verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen recente onderbouwing was van de eiser dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou gelden voor Zwitserland. Eiser voerde aan dat hij in Zwitserland geen recht had op sociale voorzieningen en dat hij in de ondergrondse opvang verbleef, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet bij de hogere autoriteiten kon klagen over de asielprocedure en opvangvoorzieningen.

Daarnaast werd er gekeken naar het tijdsverloop in de procedure, waarbij de rechtbank had bepaald dat de overdracht aan Zwitserland verboden was zolang er geen uitspraak was gedaan op het beroep. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de Dublinverordening snelheid in de procedure vereist, dit niet voldoende reden was om het beroep gegrond te verklaren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7422

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL20.7423). Dat verzoek is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats toegewezen bij uitspraak van 13 mei 2020. De voorzieningenrechter heeft daarbij de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Zwitserland totdat is beslist op het beroep.
Op 19 april 2022 heeft de rechtbank partijen gevraagd hun actuele standpunt kenbaar te maken. Ook is aangekondigd dat zij de zitting in deze beroepzaak achterwege wil laten. Daarbij heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te laten weten of zij alsnog op een zitting wensen te worden gehoord.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 23 januari 2020 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Zwitserland verantwoordelijk voor de behandeling daarvan op grond van de Dublinverordening. [2] Daarbij wijst verweerder erop dat eiser eerder in Zwitserland een asielaanvraag heeft gedaan en dat de Zwitserse autoriteiten het door verweerder gedane terugnameverzoek hebben geaccordeerd. [3]
3. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat ten aanzien van Zwitserland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zwitserland hanteert een ander beleid voor Eritrese asielzoekers. Eiser heeft in Zwitserland geen recht op sociale voorzieningen. Hij heeft daar in de ondergrondse opvang verbleven. Voor hem is het niet mogelijk bij de hogere autoriteiten te klagen over de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Tot slot wijst eiser op het tijdsverloop en stelt dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is in geschil dat Zwitserland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 november 2020 [4] volgt dat verweerder bij Zwitserland van het beginsel van onderling of wederzijds vertrouwen mag uitgegaan.
Eiser heeft niet met recente stukken onderbouwd dat niet langer van dit uitgangspunt kan worden uitgegaan.
5. Eiser heeft evenmin zijn gestelde problemen in Zwitserland nader onderbouwd. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat de Zwitserse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser en daarmee te kennen hebben gegeven dat zij de asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Bij voorkomende problemen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen dient eiser hierover te klagen bij de (hogere) Zwitserse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is.
6. In geschil is verder of het tijdsverloop aan de overdracht van eiser in de weg staat. Vanwege de Covidpandemie heeft de rechtbank op verzoek van partijen een voorlopige voorziening getroffen waarbij de overdracht aan Zwitserland verboden is zolang niet op het beroep is beslist. In dat geval voorziet de Dublinverordening erin dat de overdrachtstermijn eerst daarna aanvangt. Hoewel de Dublinverordening ervan uit gaat dat snel wordt bepaald welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dit nu niet is gebeurd, ziet de rechtbank hierin onvoldoende reden om het beroep gegrond te verklaren.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.op 13 februari 2020.