ECLI:NL:RBDHA:2022:5006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 22_8399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende verstrekking van politiegegevens aan curator

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de voormalig statutair directeur van een vennootschap, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om stukken uit een strafrechtelijk onderzoek te verstrekken aan de curator van zijn failliete vennootschap. Verzoeker heeft een beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de stukken worden verstrekt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangenafweging in deze spoedprocedure complex is en dat de beroepsgronden van verzoeker niet op voorhand kansloos zijn. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker bij het niet verstrekken van de stukken in afwachting van de beroepsprocedure evident is, en dat er geen zwaarwegende belangen van de zijde van de verweerder zijn die onmiddellijke verstrekking rechtvaardigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de uitspraak op het beroep. Tevens is de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8399

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] (Frankrijk), verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Ridder),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Smits).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om stukken uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken aan de curator in het faillissement van [B.V.] B.V..
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De curator is aangemerkt als belanghebbende en is in de gelegenheid gesteld om als partij aan de verzoekschriftprocedure deel te nemen. Zij heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van deze gelegenheid.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 31 maart 2022 via een videoverbinding. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en diens kantoorgenoot mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser wil voorkomen dat aan de curator in het faillissement van [B.V.] B.V. (de vennootschap) stukken uit het stafrechtelijk onderzoek worden verstrekt door de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA). De curator heeft hierom verzocht. Eiser was ten tijde van het uitspreken van het faillissement de statutair directeur van de vennootschap.
1.2.
Voorafgaand aan het faillissement heeft de NLA een controle uitgevoerd bij de vennootschap. Die controle heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek. De Opsporingsdienst van de NLA voert als Bijzondere Opsporingsdienst (BOD) het strafrechtelijk onderzoek uit onder het gezag en onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
1.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de informatiepositie van de curator en de versterking van de fraude signalerende rol van de curator teneinde de maatschappelijke schade van faillissementen te beperken een zwaarwegend belang behelst dat zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser bij het niet verstrekken van de stukken. Verweerder heeft besloten het verzoek van de curator in te willigen en over te gaan tot verstrekking van de in de bijlage bij het bestreden besluit genoemde documenten.
Wat vindt verzoeker?
2.1.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat verweerder het verzoek van de curator ten onrechte heeft aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 19 van de Wet politiegegevens (Wpg). Omdat eiser niet beschikt over het integrale verzoek van de curator, is het voor hem daarom niet mogelijk om vast te stellen of de curator aan de NLA daadwerkelijk een verzoek heeft gedaan als bedoeld in artikel 19 van de Wpg. Bij
gebrek aan wetenschap moet cliënt daarom betwisten dat de curator zo’n verzoek heeft gedaan. Eiser wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3806.
2.2.
Ook stelt hij dat het verstrekken van documenten op grond van artikel 19 van Wpg alleen maar mogelijk is voor bepaalde, onder sub a tot en met d van artikel 19 van de Wpg, genoemde doeleinden. Het komt eiser voor dat de door de curator te behartigen belangen niet te scharen zijn onder deze doeleinden, en ook niet met deze doeleinden zijn te verenigen. Daarbij stelt hij dat de curator voldoende informatie tot haar beschikking heeft om haar werkzaamheden naar behoren uit te voeren. De noodzaak om over meer informatie te beschikken, ontbreekt daarom.
2.3.
Verder stelt eiser dat uit artikel 19 van de Wpg volgt dat slechts in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, politiegegevens aan derden worden verstrekt. Verweerder heeft in het bestreden besluit slechts gemotiveerd waarom met het verstrekken van politiegegevens aan de curator een zwaarwegend belang wordt gediend, zodat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Niet gemotiveerd is waarom er sprake is van een bijzonder geval, terwijl ook niet gemotiveerd is waarom verstrekking noodzakelijk is. Eiser verwijst hierbij naar artikel 8, vierde lid, van Richtlijn 95/46/EG.
2.4.
Het bestreden besluit voldoet niet aan de eiser van proportionaliteit en subsidiariteit. Van belang is dat de te verstrekken documenten zien op een door de NLA uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek, dat op dit moment wordt afgerond en waarop nog geen vervolgingsbeslissing is genomen. Eiser is dan ook nog niet in de gelegenheid gesteld om via zijn strafrechtadvocaat inhoudelijk te reageren op het volledige onderzoek. Daarmee is er – op dit moment - geen balans in de informatievoorziening. Omdat de kwestie nog niet onder de rechter is, en er ook geen bijzonder spoedeisend belang is (gesteld) om in afwachting daarvan over de gevraagde gegevens te beschikken, staan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in de weg aan het verstrekken van documenten, zelfs indien sprake zou zijn van een ‘zwaarwegend algemeen belang. In de parlementaire geschiedenis worden juist deze situaties als voorbeeld gegeven om - op basis van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit - niet tot het verstrekken van politiegegevens op grond van artikel 19 van de Wpg over te gaan.
2.5.
Als laatste stelt eiser dat zijn belang zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de curator om de stukken te ontvangen. Hierbij voert eiser aan dat het belang van de curator kennelijk is gelegen in de bestrijding van faillissementsfraude. Niet is gemotiveerd waarom de bij het bestreden besluit te verstrekken documenten concreet zouden kunnen bijdragen aan de bestrijding van faillissementsfraude. Daartegenover staat het belang van cliënt om te voorkomen dat zeer ingrijpende persoonsinformatie, die onderdeel maakt van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek (en waar dus geen ‘checks and balances’ in zitten) met derden wordt gedeeld.
Wat is het oordeel voorzieningenrechter?
3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot verstrekking van stukken uit het strafrechtelijk onderzoek op grond van artikel 19, aanhef, onder d, van de Wpg mede gelet op de door verzoeker aangevoerde gronden, een indringende beoordeling vergt waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich minder goed leent. Wat verzoeker in deze spoedprocedure heeft aangevoerd zal in de beroepsprocedure aan de orde moeten komen. De voorzieningenrechter vindt niet dat de beroepsgronden op voorhand geen kans van slagen hebben. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom aan de hand van een belangenafweging worden beoordeeld.
3.2.
In het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter afwegen of, gelet op de betrokken belangen, in afwachting van de beroepsprocedure de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek wel of niet verstrekt mogen worden.
3.3.
Een voorlopige voorzieningsprocedure heeft, zoals het woord al aanduidt, nadrukkelijk betrekking op het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening die noodzakelijk is in afwachting van een bodembeslissing. Afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening over een besluit dat strekt tot verstrekking van politiegegevens, heeft naar haar aard juist geen voorlopige strekking, maar een definitieve, onomkeerbare betekenis. Afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft immers tot gevolg dat de gevraagde gegevens verstrekt worden aan in dit geval de curator. De verstrekking kan vervolgens feitelijk niet meer ongedaan worden gemaakt.
3.4.
Tegen deze achtergrond bezien, is het belang van verzoeker bij niet verstrekking van de stukken in afwachting van een uitspraak op zijn beroep evident. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat er voor verweerder zwaarwegende belangen zijn die tot onmiddellijke verstrekking van de stukken nopen. Zo’n belang is ter zitting ook niet gesteld. Ook is niet gebleken dat de belangen van de curator dusdanig spoedeisend zijn dat de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. Verzoeker heeft onweersproken gesteld dat de curator in november 2021 al een vorderingsprocedure is gestart.
Wat is de conclusie?
4.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot twee weken na verzending van de uitspraak op het beroep.
4.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.3.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,00.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na verzending van de uitspraak op het beroep;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.