ECLI:NL:RBDHA:2022:517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6293 en AWB - 21_6295 en AWB - 21_6297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis met betrekking tot Eritrese kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 21 maart 2022, zijn de beroepen van drie Eritrese kinderen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis behandeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder op 18 december 2020 de aanvragen afgewezen, en deze afwijzing werd in de bestreden besluiten van 7 oktober 2021 gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de feitelijke gezinsband tussen de kinderen en hun referent, die in Nederland verblijft, is verbroken. De rechtbank stelt vast dat de kinderen niet in gezinsverband met de referent hebben samengewoond sinds zijn vertrek uit Eritrea in 2007 en dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor de stelling dat er sprake was van regelmatig contact of financiële ondersteuning. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvragen terecht heeft afgewezen en dat de beroepen ongegrond zijn. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/6293, AWB 21/6295 en AWB 21/6297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [V-nummer]

[eiser 1], eiser 1, geboren op [geboortedatum 1] , V-nummer: [V-nummer 1]
[eiser 2], eiser 2, geboren op [geboortedatum 2] V-nummer: [V-nummer 2]
allen van Eritrese nationaliteit,
hierna tezamen te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (staatssecretaris).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen tegen de weigeringen door de staatssecretaris om aan eiser 1 een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis af te geven. De aanvragen voor verlening van een mvv zijn namens eisers gedaan door [naam referent] als referent. Eisers zijn de (gestelde) kinderen van referent. Zij beogen met hun aanvragen verblijf bij referent.
1.1.
De staatsecretaris heeft deze aanvragen met de afzonderlijke besluiten van
18 december 2020 afgewezen. Met de afzonderlijke besluiten van 7 oktober 2021 (de bestreden besluiten) op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De beroepen zijn gericht tegen deze besluiten. De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 10 januari 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen referent met een tolk en de gemachtigde van eisers. De gemachtigde van de staatssecretaris is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak wordt het besluit van 7 oktober 2021 over de aanvraag van eiseres aangeduid als bestreden besluit 1, de besluiten van 7 oktober 2021 over de aanvragen van eiser 1 en eiser 2 aangeduid als bestreden besluiten 2 en 3.
2.1.
De beoordeling door de rechtbank van de afwijzing van de aanvragen vindt plaats aan de hand van de beroepsgronden die eisers naar voren hebben gebracht, en die hieronder nader worden weergegeven.
3. De rechtbank stelt eisers niet in het gelijk. De staatssecretaris heeft eisers aanvragen om een mvv in het kader van nareis niet ten onrechte afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Bestreden besluit 1 wordt besproken onder 4. tot en met 5.2. Bestreden besluiten 2 en 3 worden besproken onder 6. tot en met 7.2. Onder 8. en 8.1. zal de rechtbank ingaan op de hoorplicht.

Beoordeling van bestreden besluit 1

Totstandkoming van het besluit
4. In de afwijzing op 7 oktober 2021 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat
op het moment van binnenkomst van referent in Nederland tussen hem en eiseres sprake was van een feitelijke gezinsband, maar dat door omstandigheden de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent verbroken is. De staatssecretaris werpt aan eiseres tegen dat zij tijdens haar meerderjarigheid op geen enkele manier afhankelijk is geweest van referent en dat niet is aangetoond dat referent deel uitmaakt van haar leven. Daarnaast werpt de staatssecretaris tegen dat referent tijdens de meerderjarigheid van eiseres (en een groot deel van haar minderjarigheid) feitelijk geen rol heeft gehad in haar opvoeding en dat zij in de afgelopen veertien jaar niet in gezinsverband hebben samengewoond. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is geweest van telefonisch contact en financiële steun.
Verbreking feitelijke gezinsband
5. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat de feitelijke gezinsband tussen haar en referent is verbroken. Hiertoe stelt zij dat referent ondanks de scheiding in 2006 nog onder één dak samenwoonde met eiseres en haar moeder tot aan zijn gedwongen vertrek uit Eritrea. Referent heeft vanaf zijn vertrek in 2007 naar [land] wekelijks telefonisch contact met eiseres onderhouden. Ook ondersteunt referent eiseres nog altijd financieel, waarbij de geldstroom via derden loopt. Op dit laatste punt is volgens eiseres sprake van bewijsnood. Eiser stelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
5.1.
Het nareisbeleid van de staatssecretaris is opgenomen in paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Hierin staat, voor zover van belang, dat voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend is en dat de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie betrekt ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst. De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit 1 voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken. De staatssecretaris heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat eiseres en referent sinds zijn vertrek in 2007 uit Eritrea gedurende veertien jaar niet in gezinsverband hebben samengewoond en dat door eiseres onvoldoende is onderbouwd op welke wijze invulling werd gegeven aan de vaderrol van referent jegens eiseres. Hierbij is van belang dat de staatssecretaris in het verweerschrift heeft gesteld dat de samenwoning is verbroken door het vertrek van referent naar [land] in 2007 en dat hij ervoor heeft gekozen om gedurende een lange periode geen contact te zoeken met, dan wel bij te dragen aan het levensonderhoud van eiseres. Daarnaast heeft de staatssecretaris niet ten onrechte van belang geacht dat met de screenshots van de belgeschiedenis niet is aangetoond dat referent sinds zijn vertrek in oktober 2007 naar [land] (wekelijks) telefonisch contact met eiseres heeft onderhouden. Hierbij heeft hij laten meewegen dat met die screenshots alleen enig contact tussen september 2020 en mei 2021 is onderbouwd en niet in de periode daarvoor. De staatssecretaris heeft hieruit mogen concluderen dat niet is gebleken dat referent in de periode vanaf 2006/2007 telefonisch contact heeft onderhouden met eiseres. Verder heeft de staatssecretaris bij de besluitvorming terecht van belang geacht dat niet is gebleken dat referent vanaf zijn vertrek in 2007 naar [land] invulling heeft gegeven aan zijn vaderrol dan wel eiseres financieel heeft ondersteund. Hij heeft hierbij laten meewegen dat eiseres vanaf het moment van vertrek van referent uit Eritrea in 2007 bij haar moeder is blijven wonen en door haar moeder is verzorgd. Hiervoor is van belang dat de (gestelde) financiële ondersteuning van referent aan eiseres niet met bewijsstukken is onderbouwd. Dat referent, naar eiseres stelt, in bewijsnood verkeert omdat de geldstroom van de financiële ondersteuning via derden gaat, heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen vinden. Zo heeft referent voor de gestelde bewijsnood geen plausibele verklaring gegeven. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift hierover opgemerkt dat, indien referent regelmatig geld overmaakt naar eiseres, niet valt in te zien dat hiervan geen bewijs zou kunnen worden overgelegd. Dat, zoals referent op de zitting heeft gesteld, het gaat om vreemde valuta en dat de geldstroom via een tussenpersoon gaat, maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft ook niet op andere wijze inzicht gegeven in de frequentie en mate van steun. Anders dan eiseres stelt, kan niet worden gezegd dat het bestreden besluit 1 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.

Beoordeling van bestreden besluiten 2 en 3

Totstandkoming van de besluiten
6. In de afwijzing op 7 oktober 2021 stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat, ook al zou de identiteit en de familierechtelijke relatie tussen eiser 1 en eiser 2 (eisers) en referent vastgesteld kunnen worden, geen sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eisers en referent. De staatssecretaris werpt aan eisers tegen dat van gezinsleven geen sprake is, omdat zij niet geboren zijn uit een huwelijk of een niet-huwelijkse relatie en referent gehuwd was met een andere vrouw. Hij overweegt hiertoe dat niet concreet is verklaard in hoeverre referent heeft bijgedragen aan de opvoeding van eisers, in hoeverre er voor het vertrek van referent contact was en wat de vaderrol van referent was voor zijn vertrek uit Eritrea. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is geweest van telefonisch contact en financiële steun en dat niet is aangetoond dat er feitelijk invulling is gegeven aan de relatie tussen referent en eisers.
Feitelijke gezinsband
7. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat er geen feitelijke gezinsband is tussen hen en referent. Eiser 1 is geboren uit een niet-huwelijkse relatie, maar er was voortdurend contact tussen hem en referent. Hiertoe stelt eiser 1 dat die contacten plaatsvonden tijdens bezoeken in de weekends in [plaats] en later telefonisch. Ook heeft referent eiser 1 altijd financieel ondersteunt. Eiser 2 voert aan dat hij wel degelijk is geboren uit een (niet-)huwelijkse relatie. Hoewel het huwelijk tussen referent en de moeder van eiser 2 was ontbonden, woonden zij nog wel samen ten tijde van de conceptie van eiser 2. Eiser 2 stelt dat na zijn geboorte voortdurend sprake is geweest van financiële steun en telefonisch contact. Eisers stellen dat de bestreden besluiten 2 en 3 niet deugdelijk zijn gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid.
7.1 .
Het nareisbeleid van de staatssecretaris is opgenomen in paragraaf C2/4.1.1 van de Vc 2000. Hierin staat, voor zover hier van belang, dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, van de Vw 2000, verleent als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de referent. Het is aan de referent om aan te tonen dat zijn kinderen op het moment van zijn binnenkomst in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorden. De referent onderbouwt dit met documenten en moet met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de staatssecretaris alle feiten en omstandigheden van het geval.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de bestreden besluiten 2 en 3 deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eisers en referent. De staatssecretaris heeft hierbij meegewogen dat niet concreet is verklaard over wat de vaderrol van referent was voor zijn vertrek uit Eritrea en in hoeverre hij heeft bijgedragen aan de opvoeding van eisers. Hij heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat enkel kopieën van de belgeschiedenis van referent zijn overgelegd om het gestelde telefonische contact te onderbouwen en dat de kopieën van de screenshots onvoldoende bewijs zijn om aan te tonen dat er sprake is van een feitelijke gezinsband tussen eisers en referent. De stelling dat eiser 2 is geboren uit een huwelijkse relatie, is, zoals de staatssecretaris in het verweerschrift heeft gesteld, niet aangetoond. In het feit dat referent en zijn ex-echtgenote nog samenwoonden tijdens de conceptie van eiser 2, heeft de staatssecretaris geen reden hoeven vinden om aan te nemen dat er sprake was van een relatie die met een huwelijk kan worden gelijkgesteld. De stelling dat na de geboorte van eisers voortdurend sprake is geweest van financiële steun en telefonisch contact, is niet voldoende onderbouwd. Zoals de staatssecretaris in het verweerschrift heeft gesteld, kan uit het overgelegde overzicht van de belgeschiedenis over de periode september 2020/december 2020 tot en met mei 2021 niet worden opgemaakt dat referent regelmatig telefonisch contact heeft onderhouden met eisers. Hierbij heeft hij erop gewezen dat het gaat om een relatief korte periode, dat de gesprekken vaak minder dan één minuut duren en dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat daadwerkelijk sprake is van intensief contact tussen eisers en referent. Dat referent, naar eisers stellen, in bewijsnood verkeert omdat de geldstroom van de financiële ondersteuning via derden gaat, heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Voor de gestelde bewijsnood hebben eisers of referent geen afdoende verklaring gegeven. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift gesteld dat de enkele stelling dat de financiële steun via derden gaat onvoldoende is om bewijsnood aan te nemen. Dat, zoals referent op de zitting heeft gesteld, het gaat om vreemde valuta en dat er niets op papier staat, maakt het voorgaande niet anders. Referent heeft op de zitting aangegeven dat hij niet kan onderbouwen dat de geldstroom via derden loopt. Eiser heeft ook niet op andere wijze inzicht gegeven in de frequentie en mate van steun. Anders dan eisers stellen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bestreden besluiten 2 en 3 onvoldoende zorgvuldig zijn voorbereid en niet deugdelijk zijn gemotiveerd.

Schending hoorplicht

8. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte referent niet in de gelegenheid heeft gesteld om het bezwaar op een hoorzitting mondeling toe te lichten. Referent had op een hoorzitting een toelichting willen geven op wat namens eisers in bezwaar is aangevoerd over de feitelijke gezinsband, de telefonische contacten en de financiële ondersteuning. Eisers stellen dat de staatssecretaris de bezwaren ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard.
8.1.
Het beroep van eisers op schending van de hoorplicht slaagt niet. Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan de staatssecretaris van het horen slechts afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraken van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van
23 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:878, en 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1192).
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in de gronden van bezwaar geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat een hoorzitting (hem) tot een ander standpunt zou kunnen leiden dan neergelegd in de besluiten van 18 december 2020. De staatssecretaris heeft daarom terecht geconcludeerd dat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn en hij heeft eisers dan wel referent dus niet hoeven horen in de bezwaarfase. Verder is in beroep niet aannemelijk gemaakt dat het horen van eisers tot een ander standpunt had geleid. Het betoog van referent op de zitting dat de staatssecretaris hem had kunnen vragen over de feitelijke gezinsband, de telefonische contacten en de financiële ondersteuning, is daartoe onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op wat hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris de aanvragen van eisers om verlening van een mvv in het kader van nareis terecht heeft afgewezen.
10. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.