ECLI:NL:RBDHA:2022:523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
NL22.490 en NL22.511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.490 en NL22.511, waarbij eiser, een Albanese nationaliteit hebbende, in beroep ging tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 15 december 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen, alsook een maatregel van bewaring. Eiser stelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de ziekte van zijn moeder, die medische behandeling in Italië ondergaat, en de ziekte van zijn vader. Eiser voerde aan dat hij zijn moeder moest kunnen begeleiden en dat het inreisverbod daarom verkort diende te worden.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende had betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank stelde vast dat eiser sinds oktober 2021 in de EU verbleef en dat hij niet had aangetoond dat hij zijn moeder had begeleid bij haar medische behandelingen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had hoeven afzien van het opleggen van het inreisverbod en dat de duur daarvan niet verkort hoefde te worden.

Daarnaast werd de vraag behandeld of de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Eiser stelde dat hij onterecht was aangehouden op basis van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht, maar de rechtbank oordeelde dat de aanhouding niet onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, met mr. N.F. Kreeftmeijer als griffier. Eiser kan binnen een week hoger beroep instellen tegen de uitspraak over het inreisverbod en binnen vier weken tegen de uitspraak over het terugkeerbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.490 en NL22.511.

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft diezelfde dag aan eiser een maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 22 december 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Albanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [Geb. datum] 2000.
Over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
2. Tussen partijen is de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet in geschil. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod af had moeten zien of de duur van het inreisverbod had moeten verkorten. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende bij de besluitvorming betrokken. Eisers moeder is ziek. Zij reist voor een medische behandeling heen en weer tussen Albanië en Italië. Omdat eisers vader ook ziek is, begeleidt eiser haar hierbij. Eiser moet daarvoor naar landen binnen de Europese Unie kunnen reizen.
3. Uit het dossier volgt dat eiser de volgende persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd tegen het opleggen van een inreisverbod:
‘A: Mijn moeder is ziek. Voor haar medische onderzoeken wordt ze in het buitenland behandeld. Ze heeft maagproblemen. Ze wordt behandeld in Italië. Ze woont in Albanië. Voor de behandelingen reist mijn moeder heen en weer van Italië naar Albanië. Ik help haar bij de behandelingen.V: Kan uw vader uw moeder begeleiden bij de medische behandelingen?
A: Hij is zelf ziek.’ [1]
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze persoonlijke omstandigheden voldoende kenbaar bij het bestreden besluit heeft betrokken. Hierin staat te lezen dat eiser sinds oktober 2021 in de Europese Unie verblijft. Niet is in geschil dat eiser zijn moeder bij of na de binnenkomst in de Europese Unie niet heeft begeleid. Ook is niet in geschil dat eiser naar Groot-Brittannië wilde doorreizen. Eiser heeft verklaard dat hij niet aan zijn ouders heeft verteld dat hij naar Groot-Brittannië zou afreizen. Verder heeft verweerder betrokken dat uit het proces-verbaal blijkt dat eiser niet weet wie zijn moeder nu begeleidt, of wie haar zal begeleiden wanneer hij eenmaal in Groot-Brittannië zou verblijven. Verweerder heeft hiermee voldoende gemotiveerd dat de persoonlijke omstandigheden niet maken dat moest worden afgezien van het opleggen van het inreisverbod, of dat de duur daarvan moest worden verkort. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Over bestreden besluit 2 (maatregel van bewaring)
5. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van de rechtbank zich tot de vraag of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
6. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Hij is op heterdaad aangehouden op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht. Eiser bevond zich in een trailer, waardoor evident geen sprake was van een situatie als bedoeld in dit artikel. Dit artikel ziet niet op het zich bevinden in voertuigen, maar over het zich bevinden op een terrein. Nu geen sprake is van een evident strafrechtelijke aanhouding en ook geen sprake is van een strafzaak tegen eiser in het kader waarvan de rechtmatigheid van de staandehouding kan worden getoetst, is sprake van een verkapte vreemdelingrechtelijke staandehouding. Verweerder had daarom moeten motiveren wat de objectieve feiten en omstandigheden waren die leidden tot het redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Nu dat niet is gedaan, is de staandehouding onrechtmatig.
7. Het proces-verbaal van bevindingen beschrijft dat het terrein van DFDS Seaways volledig is omheind en dat het terrein toegankelijk is via een ingang waar beveiligers controleren wie het terrein opkomt. Het vermeldt verder dat eiser met een groep mensen op het terrein van DFDS Seaways – nabij bak J44 – is aangetroffen nadat zij uit een container waren weggerend. De personen zijn vervolgens aangehouden wegens overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht. Het proces-verbaal van aanhouding vermeldt eveneens dat eiser op heterdaad is aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht.
8. Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat sprake is geweest van een strafrechtelijke staandehouding. De wijze waarop eiser op het terrein van DFDS Seaways is gearriveerd en de omstandigheden waaronder hij is aangetroffen zijn in deze procedure zonder betekenis. Het is immers niet aan de rechter in vreemdelingenzaken om te toetsen of de delictsomschrijving van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht al dan niet is vervuld. Het gaat erom dat duidelijk is dat de bevoegdheid tot staandehouding is uitgeoefend in het kader van de algemene politietaak. Het is verder niet aan de vreemdelingenrechter om te oordelen over een strafrechtelijke bevoegdheid. Alleen als de onrechtmatigheid van het gebruik van strafrechtelijke bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich uitlaten over de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. [2] Die situatie doet zich hier niet voor. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
9. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van het gehoor inreisverbod en terugkeerbesluit van 15 december 2021, pagina 4.
2.Dit volgt onder meer uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3074, en 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400.