Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4213
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2022 in de zaak tussen
Stichting The Hague Royals, te Den Haag, eiseres,
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).
Procesverloop
In het besluit van 30 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) afgewezen.
In het besluit van 12 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank partijen verzocht een reactie in te dienen op de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021. [1]
Bij brieven van 5 augustus 2021 en 10 september 2021 heeft verweerder gereageerd.
Bij brief van 28 augustus 2021 heeft eiseres gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2021 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen W.M. Hofman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiseres in de gelegenheid gesteld haar verzoek om schadevergoeding nader te onderbouwen.
In de brief van 26 november 2021 heeft eiseres gereageerd.
In de brief van 14 februari 2022 heeft verweerder gereageerd.
Partijen hebben niet laten weten dat zij een nadere zitting wensen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is een basketbalclub die meedoet aan een professionele basketbalcompetitie. Op 11 december 2020 heeft eiseres een tegemoetkoming op grond van de NOW-3 (derde tranche) aangevraagd in verband met een verwacht omzetverlies van 40% vanaf 1 oktober 2020. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat haar onderneming op of na 2 februari 2020 is gestart. Hierdoor heeft zij geen recht op een tegemoetkoming.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de tegemoetkoming gehandhaafd. Verweerder heeft de grondslag van de afwijzing gewijzigd in die zin dat eiseres geen recht heeft op tegemoetkoming omdat er geen loonkosten waren in juni 2020 en april 2020.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert – samengevat – aan dat verweerder van de referentiemaand juni 2020 had moeten afwijken. Dit is geen representatieve maand, omdat de basketbalcompetitie dan stilligt en geen loonkosten worden gemaakt. Eiseres betwist het standpunt van verweerder dat afwijken van de referentiemaand juni 2020 niet mogelijk is. De NOW-3 bevat de mogelijkheid om uit te wijken naar de maand april 2020. Dat niet naar een andere maand kan worden afgeweken, is in strijd met het verbod van willekeur. Uit de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de minister) van 20 mei 2020 volgt dat de seizoensproblematiek wordt onderkend. [2] De NOW-1 en NOW-2 zijn zelfs aangepast om voor seizoensbedrijven een uitzondering te maken. Eiseres heeft recht op een vergelijkbare redelijke behandeling. Zij betwist het standpunt van verweerder dat het leveren van maatwerk niet ten koste gaat van de afhandeling van ingediende aanvragen. Eiseres acht het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel en verzoekt de rechtbank om een exceptieve toetsing. Eiseres verwijst naar de vragen van kamerleden Van Nispen en Van Kent aan de minister en de minister voor Medische Zorg over de crisissteunmaatregelen voor amateursportverenigingen. Hieruit volgt dat sprake is van een breed gedragen en onderkend probleem onder honderden sportverenigingen. [3] Eiseres voert tot slot aan dat verweerder ten tijde van het primaire besluit al wist dat de loonsom van eiseres in juni 2020 € 0,- bedroeg. Verweerder had dit bij het primaire besluit niet buiten beschouwing mogen laten en heeft bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij recht zou hebben op een tegemoetkoming, nu zij door verweerder als onderdeel van een groep werd aangemerkt.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de NOW-3 verstrekt de minister de werkgever bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot. Op grond van het tweede lid bedraagt de hoogte van het voorschot 80% van het bedrag van de verlening, bedoeld in artikel 17, 20, of 23.
In artikel 16, eerste lid, van de NOW-3 is bepaald dat de hoogte van de subsidie de uitkomst is van:
A x B x 3 x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat:
de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en
het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan tweemaal het maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal 21,75, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.
In het tweede lid van artikel 16 is bepaald dat voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Op grond van het derde lid, wordt, indien er geen loongegevens zijn over juni 2020, uitgegaan van het loon over de maand april van het jaar 2020.
Op grond van artikel 17 van de NOW-3 is de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening de uitkomst van:
A* x B x 3 x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 16, eerste tot en met vierde lid.
4.2.
De rechtbank constateert dat eiseres verzoekt om artikel 16, tweede lid, van de NOW-3 buiten toepassing te laten, waardoor voor de loonsom niet meer wordt uitgegaan van de loongegevens over juni 2020. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank op 5 juli 2021 uitspraak heeft gedaan in een soortgelijke zaak. [4] In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat, hoewel de NOW-3 voor sommige werkgevers, zoals sportclubs met een seizoensgebonden competitie, nadelig kan uitpakken doordat zij geen representatief voorschot kunnen ontvangen, in aanmerking nemend de uitdrukkelijke weging en keuzes van de minister, de in die procedure gegeven toepassing van artikel 16, tweede lid, van de NOW-3 niet strijdig is met het evenredigheidsbeginsel. Evenmin is toepassing van deze bepaling in strijd met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank heeft aanleiding gezien partijen in de gelegenheid te stellen een reactie op deze uitspraak in te brengen.
4.3.
Bij brief van 28 augustus 2021 verwijst eiseres naar het doel van de NOW-regeling om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend. Dat verweerder tegen de grenzen van uitvoerbaarheid aanloopt, is een dergelijke buitengewone omstandigheid. De NOW-regeling is bedoeld voor alle ondernemingen die schade lijden als gevolg van de coronacrisis. Eiseres acht het onbegrijpelijk dat de regeling seizoensbedrijven expliciet steun ontzegt. Dit is te meer schrijnend omdat in de processtukken en door de minister telkens wordt gesproken over maatwerk. Eiseres stelt zich primair dan ook op het standpunt dat het bestreden besluit en daarmee artikel 16, tweede lid, van de NOW-3 willekeurig en in strijd met het doel van de regeling, het rechtzekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel is. Subsidiair verzoekt eiseres om verweerder te veroordelen in een vergoeding tot schade as gevolg van rechtmatig overheidshandelen.
4.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit in lijn is met de uitspraak van deze rechtbank van 5 juli 2021, alsmede de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2021 [5] en de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2021 [6] . Uit de toelichting bij de NOW-3 volgt dat in de NOW-3 geen aparte regeling is opgenomen voor seizoensbedrijven of andere werkgevers met een hogere loonsom in de meetperiode dan in de referentieperiode, vanwege het robuuste karakter van de NOW, die eenvoudig uit te voeren moet zijn omdat de regeling erop gericht blijft voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk ondersteuning te bieden. Hoewel er bedrijven zijn die weinig invloed hebben op het benodigde personeel per seizoen, geeft – nu seizoensbedrijven voor de uitvoering niet af te bakenen zijn van andere bedrijven – een regeling voor seizoensarbeid een onwenselijke prikkel voor overige ondernemers om in deze tijd activiteiten te ondernemen die gericht zijn op uitbreiding van het personeelsbestand. [7] Overigens is de referentiemaand voor de NOW-2 niet gesteld op maart 2020 ten bate van seizoensbedrijven. Er is geen mogelijkheid om af te wijken van de bepalingen in de regeling wegens het ontbreken van een hardheidsclausule. Er is voorzien dat de regeling in bepaalde gevallen geen oplossing biedt. Dit gevolg is echter aanvaard omwille van de eenvoud van de regeling. Tot slot merkt verweerder op dat in de door eiseres aangehaalde brief van de minister van 22 maart 2021 specifiek wordt ingegaan op het dilemma van de referentiemaand voor de loonsom in de NOW-3. De minister concludeert dat afwijken van de referentiemaand juni 2020 geen optie is gebleken. [8]
4.5.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de in deze procedure gegeven toepassing van artikel 16, tweede lid, van de NOW-3 strijdig is met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank verwijst hierbij naar haar eerdergenoemde uitspraak van 5 juli 2021. Uit verschillende parlementaire stukken blijkt dat de wetgever aandacht heeft gehad voor de eventueel nadelige gevolgen van de snelheid waarmee de regeling tot stand is gebracht en voor de gevolgen van een eenvoudige en snelle uitvoering van de keuze voor de referentiemaand van juni 2020. De gestelde kamervragen hebben niet geleid tot aanpassing van de regelgeving. De wetgever heeft bewust afgezien van een regeling voor seizoensarbeid bij de NOW-3. Met artikel 16, derde lid, van de NOW-3 is ruimte gegeven voor afwijken van de referentiemaand, echter alleen voor een specifieke groep gevallen waar geen loongegevens bekend zijn over het tijdvak juni 2020. Dat betekent dat de wetgever in de NOW-3 heel bewust heeft gekozen voor de referentiemaand juni 2020 en er dus een politiek-bestuurlijke afweging is gemaakt. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige financiële situatie waarin eiseres zich bevindt, ziet de rechtbank onder deze omstandigheden geen ruimte om, met toepassing van de terughoudende, exceptieve toets van deze referentiemaand af te wijken.
4.6.
Eiseres betoogt dat verweerder bij eiseres het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zij recht zou hebben op een tegemoetkoming, nu zij door verweerder als onderdeel van een groep werd aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze stelling als een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [9] Het is de rechtbank niet gebleken dat sprake is van een dergelijke toezegging. Eiseres heeft dit standpunt niet voldoende aannemelijk gemaakt en niet met stukken onderbouwd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
4.7.
Eiseres heeft na het onderzoek ter zitting haar verzoek om schadevergoeding nader onderbouwd. Eiseres heeft om nadeelcompensatie verzocht voor de opgelegde coronamaatregelen als gevolg waarvan zij verplicht was haar deuren te sluiten voor publiek en daardoor omzet aan kaartverkoop heeft gemist. De rechtbank overweegt dat de coronamaatregelen eerst zijn gebaseerd op noodverordeningen en later op de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. Het gaat daarbij om algemeen verbindende voorschriften waartegen op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep open staat. Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Onder verwijzing naar artikel 8:71 van de Awb stelt de rechtbank vast dat over het verzoek om schadevergoeding uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.