ECLI:NL:RBDHA:2022:5632

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
21-3466
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor vervanging oeverconstructie aan de Gouwe in Boskoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het College van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn aan de Provincie Zuid-Holland. De vergunning betreft de vervanging van de oeverconstructie aan de westkant van de Gouwe, nabij de hefbrug van Boskoop. Eiseres, Stichting Langs de Gouwe, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vreest voor de effecten van de werkzaamheden op haar eigendommen en de omgeving. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 18 maart 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van de stichting, R.J. Vasbinder, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat er geen strijd is met het bestemmingsplan "Boskoop-Dorp". De rechtbank oordeelt dat de Provincie Zuid-Holland terecht als belanghebbende is aangemerkt en dat de vergunning niet in strijd is met de geldende bestemmingsplannen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers ongegrond verklaard en het beroep afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3466 en 21/3528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2022 in de zaak tussen

Stichting Langs de Gouwe, uit Boskoop, eiseres

(gemachtigde: R.J. Vasbinder),

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het College van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: E. Falan).

Als derde-partij neemt aan het geding deel Provincie Zuid-Holland te Den Haag

(gemachtigden: M.L.H. Louwman en mr. T.N.F. van der Gaarden)

Procesverloop

In het besluit van 2 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan de provincie Zuid-Holland een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van de oeverconstructie aan de westkant van de Gouwe (Burgemeester Colijnstraat en Kerkstraat) in Boskoop.
In het besluit van 30 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2022 gevoegd op zitting behandeld. Namens Langs de Gouwe is Vasbinder is verschenen. [A] , penningmeester van Langs de Gouwe, heeft deelgenomen aan de zitting door middel van een beeldverbinding.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden.

Overwegingen

Opmerking vooraf
De rechtbank heeft geconstateerd dat [A] delen van de zitting niet heeft kunnen volgen wegens technische verbindingsproblemen. Bij aanvang van de zitting heeft [A] telefonisch bevestigd dat Vasbinder hem ter zitting mocht vertegenwoordigen als de verbinding zou wegvallen. De verbinding tijdens de zitting is zeker niet optimaal geweest. De rechtbank gaat er vanuit dat voor die momenten Vasbinder vertegenwoordiger van [A] is geweest, gelet op zijn mededeling per telefoon bij aanvang van de zitting. Naar het oordeel van de rechtbank is [A] door deze gang van zaken niet in zijn belangen geschaad. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de beroepsgronden van eisers in essentie overeenkomen.
Inleiding
1.1
De provincie Zuid-Holland vervangt langs de Gouwe de oeverbescherming. Deze zaak gaat over de westkant van het traject nabij de hefbrug van Boskoop waarop de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft. Eisers vrezen voor de effecten van de te verrichten werkzaamheden.
1.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Boskoop-Dorp”. Op de gronden van eisers geldt op grond van dit bestemmingsplan de enkelbestemming “Wonen” en de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering”.
Grondslag van het bestreden besluit
2. De vergunning is verleend op grond van de artikelen 2.1 en 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aangezien strijd met het bouwbesluit 2012, strijd met de bouwverordening of strijd met het bestemmingsplan zich niet voordoet en er ook geen sprake is van een negatief welstandsadvies, heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend.
De Crisis- en herstelwet (Chw) en de aanvullende beroepsgronden
3. Uit artikel 1.6a van de Chw volgt dat na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep geen aanvullende beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. Eisers hebben bij brieven van 8 maart 2022 gereageerd op het verweerschrift. Deze brieven zullen door de rechtbank in de beoordeling worden betrokken voor zover hierin een reactie wordt gegeven op de standpunten van verweerder in het verweerschrift. Voor zover deze brieven nieuwe beroepsgronden bevatten, zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten bij de beoordeling van het beroep.
Is er een aanvraag ingediend waarop een besluit genomen kon worden?
4.1
Volgens eisers is de aanvrager van de vergunning – de derde-partij – ten onrechte aangemerkt als belanghebbende. Eisers voeren daartoe aan dat er werkzaamheden verricht moeten worden op percelen die in eigendom zijn bij particulieren. Aan hen is hiervoor geen toestemming gevraagd. Dat betekent volgens eisers dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering als gevolg waarvan de aanvrager de werkzaamheden niet zal kunnen verrichten.Het gevolg hiervan is volgens eisers dat het verzoek van de derde-partij geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de omgevingsvergunning daarom niet verleend had moeten worden.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de derde-partij terecht als belanghebbende heeft aangemerkt. Verweerder heeft daarom eveneens terecht aangenomen dat sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De hierop gegeven beslissing is daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank dat bij de beoordeling van belanghebbendheid de hoofdregel geldt dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel verondersteld wordt belanghebbende te zijn bij een beslissing op dit verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek om het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn, zoals in dit geval. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende hiervoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in, dan is de verzoeker geen belanghebbende. In dat geval is het verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. [1]
Deze situatie doet zich hier niet voor. Ter zitting heeft verweerder in dit kader onweersproken toegelicht dat inmiddels gedoogplichten zijn opgelegd om te waarborgen dat de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. Reeds hieruit blijkt dat geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering waardoor het niet mogelijk zou zijn de werkzaamheden uit te voeren. [2]
Relatie met het hoger beroep inzake het projectplan
5.1
Eisers stellen dat de uitspraak in hoger beroep omtrent het projectplan “Waterwet oeververvanging Gouwe vak 8” moet worden afgewacht, omdat die uitspraak gevolgen kan hebben voor de omgevingsvergunning die in deze procedure ter beoordeling voorligt. Volgens eisers kan de omgevingsvergunning niet in stand blijven als de AbRvS het projectplan vernietigt.
5.2
De rechtbank volgt eisers niet in deze stelling. De omgevingsvergunning waar het in deze zaak om gaat, is een gebonden beschikking. Wanneer er geen sprake is van strijd met het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening, het geldende bestemmingsplan of de welstandseisen, dan moet de vergunning verleend worden. De vraag of het projectplan waaruit de aanvraag voor de omgevingsvergunning is voortgevloeid al dan niet in stand blijft, is geen onderdeel van het toetsingskader als neergelegd in artikel 2.10 van de Wabo.
Is er sprake van strijd met het bestemmingsplan?
6.1
Volgens eisers is er in het bestemmingsplan Boskoop-Dorp sprake van begrippen die onvoldoende gedefinieerd zijn. De op de gronden geldende dubbelbestemming “Waterstaat – Waterkering” brengt volgens artikel 25.1 van het bestemmingsplan mee dat deze gronden primair bedoeld zijn voor de waterhuishouding. Eisers stellen dat hieronder niet begrepen kunnen worden, anders dan verweerder aanneemt, activiteiten die vallen onder “waterbeheer” waarvan in de omgevingsvergunning sprake is. In verband met deze gebrekkige definitiebepaling kan de aanvraag niet getoetst worden aan het bestemmingsplan en had de vergunning dus geweigerd moeten worden wegens strijd met het bestemmingsplan, aldus eisers.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eisers geen steun vindt in de rechtspraak. Wanneer een begrip niet gedefinieerd wordt in het bestemmingsplan dient volgens vaste rechtspraak bij de uitleg hiervan aansluiting gezocht te worden bij de betekenis in normaal spraakgebruik. De vraag is dan of onder het begrip ‘waterhuishouding’ ook werken ten behoeve van waterbeheer te brengen zijn. In het Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal wordt ‘waterhuishouding’ onder meer beschreven als “beheersing van het in een streek aanwezige water”. Dit omvat naar het oordeel van de rechtbank mede werken ten behoeve van waterbeheer en oeverbescherming. Naar het oordeel van de rechtbank is duidelijk dat het gaat om een bouwwerk ten behoeve van de waterhuishouding. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun stelling dat in dit geval sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
7.1
Eisers stellen dat sprake is van oppervlakte-uitbreiding omdat er groutankers in de grond zullen worden geplaatst en de te treffen infiltratievoorzieningen ook een uitbreiding van de oppervlakte zullen inhouden. Volgens eisers is dat in strijd met artikel 25.2 van het bestemmingsplan. Daarom had de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd moeten worden in plaats van de reguliere en kan de omgevingsvergunning niet in stand blijven.
7.2
De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het standpunt van eisers berust namelijk op een onjuiste lezing van het bestemmingsplan. Op de gronden van eisers rust de enkelbestemming “Wonen” en voor een deel de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering”. Ingevolge artikel 25.2, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan mogen op de gronden met deze dubbelbestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd voor de bestemming “Waterstaat-Waterkering”. Daarnaast mag op gronden met deze dubbelbestemming worden gebouwd ten behoeve van de bestemming “Wonen”, mits – onder meer – de oppervlakte, voor zover gelegen onder peil, niet wordt uitgebreid. De oppervlaktebeperking waarnaar eisers verwijzen, geldt dus alleen voor de andere voor deze gronden geldende bestemming, namelijk “Wonen”. Voor bouwwerken die worden opgericht ten behoeve van de dubbelbestemming “Waterstaat-Waterkering” geldt de oppervlaktebeperking niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Leidt de uitvoering van de omgevingsvergunning tot een onveilige situatie?
8.1
Eisers stellen dat wijzigingen in de grondwaterhuishouding verandering in de bodem en aantasting van de fundering tot gevolg zullen hebben. Dit zal kunnen leiden tot potentieel onveilige situaties. In strijd met het Bouwbesluit 2012 en de zorgplicht van verweerder, zijn geen maatregelen getroffen om de veiligheid te waarborgen, aldus eisers.
8.2
De rechtbank overweegt dat artikel 8.1 van het Bouwbesluit 2012 specifiek ziet op de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden. In deze bepaling is vastgelegd dat bij deze werkzaamheden een onveilige situatie of voor de gezondheid of bruikbaarheid nadelige hinder zoveel mogelijk wordt voorkomen. Nog daargelaten dat eisers zich met hun stelling niet richten tegen de uitvoering van bouw- en sloopwerkzaamheden, concludeert de rechtbank dat eisers hun veronderstelling dat uitvoering van de omgevingsvergunning tot onveilige situaties zal leiden in de grondwaterhuishouding, niet toetsbaar hebben onderbouwd. Het betoog slaagt niet.
Is er een dwangsom verbeurd wegens overschrijding van de beslistermijn?
9.1
Eisers stellen dat het bestreden besluit te laat is genomen en dat verweerder aan hen daarom dwangsommen is verschuldigd.
9.2
De rechtbank overweegt dat uit artikel 4:18 van de Awb volgt dat – indien sprake is van niet tijdig beslissen – het bestuursorgaan uiterlijk binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was, het totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen bij beschikking vaststelt. Indien de aanvrager het niet eens is met de berekening van de hoogte van de dwangsom kan hij daartegen op de normale wijze bezwaar maken en beroep instellen. [3] Daarbij geldt ingevolge artikel 4:19 van de Awb dat een bezwaar of beroep tegen het besluit op de aanvraag, van rechtswege mede betrekking heeft op de beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
9.3
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eisers niet gericht is tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar: de beslissing op bezwaar was immers al genomen toen eisers beroep instelden. In deze beslissing op bezwaar heeft verweerder geen standpunt ingenomen over het al dan niet verschuldigd zijn van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Ook heeft verweerder geen afzonderlijk besluit tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom genomen, zodat de situatie van artikel 4:19 van de Awb zich niet voordoet.
Dat betekent dat de vraag of er een dwangsom is verbeurd wegens overschrijding van de beslistermijn niet ter beoordeling van de rechtbank voorligt. Op grond van artikel 4:18 van de Awb zal verweerder alsnog een besluit moeten nemen over de door eisers gestelde verschuldigdheid van de dwangsom. Tegen dat besluit kunnen eisers desgewenst rechtsmiddelen aanwenden.
10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eisers geen van alle slagen. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie hiervoor Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:198, 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2717 en 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3048
2.Zie AbRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:846
3.Zie hiervoor Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 6, p. 15.