ECLI:NL:RBDHA:2022:5775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AWB 19/9041 en AWB 20/5263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing inreisverbod en verblijfsdocument EU/EER in het kader van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in de zaken AWB 19/9041 en AWB 20/5263, waarin eiser, een vreemdeling die al lange tijd illegaal in Nederland verblijft, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had verzocht om de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en om opheffing van een inreisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in eerdere besluiten de aanvraag van eiser had afgewezen, onder andere omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig had aangetoond. Eiser heeft echter betoogd dat hij zijn identiteit heeft aangetoond met een Somalische identiteitskaart en dat er een familierechtelijke relatie bestaat met zijn Nederlandse partner en kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook heeft de rechtbank geconcludeerd dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen en de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen tien weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij de belangen van eiser en zijn gezin in acht moeten worden genomen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/9041 en AWB 20/5263

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaken tussen

[eiser] , alias [alias] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit I, zaaknummer AWB 19/9041) heeft verweerder de ongewenstverklaring van eiser opgeheven en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Bij besluit van 19 juni 2020 (bestreden besluit II, zaaknummer AWB 20/5263) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig de partner van eiser. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser verblijft al lange tijd illegaal in Nederland. In 2004 is hij als ongewenste vreemdeling geregistreerd. Eiser stelt dat hij [alias] is en is geboren op [geboortedag] 1973 te Somalië. Eiser stelt verder dat hij een relatie heeft met een Nederlandse vrouw, [A] en dat zij samenwonen en twee Nederlandse minderjarige kinderen hebben, [B] (geboren in 2014) en [C] (geboren in 2018) (hierna ‘de kinderen’). Eiser heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn kinderen (hierna: de Chavez-aanvraag). Verweerder heeft deze aanvraag ook opgevat als een verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring.
2. Verweerder heeft de Chavez-aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig aangetoond en bestaat er vanwege onderzoek hiernaar twijfel over de door eiser opgegeven identiteit en nationaliteit. Gelet daarop, staat ook de gestelde familierechtelijke relatie met de kinderen niet vast. Verder heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht ten behoeve van de kinderen en is niet gebleken dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding met de kinderen dat zij gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd.
2.1
Ten aanzien van het verzoek om de ongewenstverklaring op te heffen, heeft verweerder besloten om de ongewenstverklaring te vervangen door een inreisverbod van twee jaar. Volgens verweerder heeft eiser geen omstandigheden aangevoerd waardoor afgezien moet worden van het inreisverbod of waardoor de duur van het inreisverbod moet worden ingekort. Verweerder is verder van mening dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [2] .
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten. De rechtbank gaat hierna – voor zover van belang – in op wat eiser heeft aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De Chavez-aanvraag (AWB 20/5263) – bestreden besluit II
4. Het arrest Chavez Vilchez is uitgewerkt in het beleid zoals neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000 [3] . Op grond van dit beleid heeft een vreemdeling als verzorgende ouder van een minderjarig kind rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Identiteit en nationaliteit
4.1
Eiser voert aan dat hij zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond met zijn Somalische identiteitskaart. De naam die bij de eerste registratie van eiser is genoteerd verschilt weliswaar een paar letters met de naam die op eisers identiteitskaart staat, maar dat komt door de andere uitspraak van sommige letters in het Somalisch. Verder heeft verweerder pas in het bestreden besluit II tegengeworpen dat eiser in Jemen bekend staat onder een andere naam. Eiser had de gelegenheid moeten krijgen hierop te reageren. Ook had verweerder hem de gelegenheid moeten geven om een paspoort aan te vragen. Dit was niet mogelijk, omdat eiser zich in detentie bevond. Eiser voert verder aan dat het van belang is dat er geen twijfel over is dat hij derdelander is. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank [4] . Tot slot beroept eiser zich op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter over het aantonen van de identiteit [5] .
4.2
Verweerder heeft in het verweerschrift zijn standpunt herhaald dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder wijst erop dat eiser alleen maar een kopie van een Somalisch identiteitsbewijs heeft overgelegd en dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hij niet meer identificerende stukken kan overleggen. Volgens verweerder heeft eiser verder niet consistent verklaard over zijn identiteit en nationaliteit, omdat hij bij zijn asielaanvraag in 2000 een andere naam ( [eiser] ) en geboortedatum ( [geboortedag] 1980) heeft genoemd terwijl hij thans aangeeft te zijn [alias] geboren op [geboortedag] 1973. Verweerder heeft ook informatie van de AVIM [6] overgelegd waaruit zou blijken dat eiser met de Algerijnse nationaliteit staat geregistreerd en dat er aanwijzingen zijn dat eiser de Jeminitische nationaliteit heeft.
4.3
De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat als een vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding of een geldig identiteitsbewijs heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, hij zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen, waaronder zijn verklaringen, aannemelijk kan maken [7] . Verweerder moet alle door de vreemdeling aangedragen middelen afzonderlijk en in onderlinge samenhang kenbaar bezien.
4.4
De rechtbank stelt voorop dat eiser ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit een kopie van een Somalische identiteitsbewijs heeft overgelegd. De rechtbank stelt verder – net als verweerder en eiser – vast dat de geregistreerde naam van eiser in de huidige procedure enigszins afwijkt van de geregistreerde naam in voorgaande procedures. Eiser heeft in zijn beroepschrift en ter zitting uitgelegd hoe dit verschil is ontstaan. Zo is zijn naam bij zijn eerste aanmelding in 2000 genoteerd aan de hand van de mondelinge uitspraak van zijn naam. In de huidige procedure heeft verweerder de Somalische spelling overgenomen die op het overgelegde identiteitsbewijs staat vermeld. Eiser heeft dit ook onderbouwd met informatie over de Somalische taal. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat eiser niet consistent heeft verklaard over zijn voor- en achternaam. Ook volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat eiser niet consistent heeft verklaard over zijn nationaliteit. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat eiser zelf ooit een andere nationaliteit dan de Somalische nationaliteit heeft genoemd. Verweerder heeft ook niet nader gemotiveerd wanneer eiser een andere nationaliteit zou hebben genoemd. Verder heeft verweerder zowel in het bestreden besluit II als in het verweerschrift gesteld dat eiser ook bekend zou zijn onder de Algerijnse nationaliteit, maar dit is niet nader onderbouwd. Zoals eiser terecht ter zitting heeft aangevoerd, is nergens in de overgelegde informatie van de AVIM te lezen dat eiser mogelijk de Algerijnse nationaliteit zou bezitten. Verweerder was niet aanwezig op de zitting om hierop te reageren. Ten aanzien van de mogelijke Jeminitische nationaliteit overweegt de rechtbank het volgende. Uit de informatie van de AVIM blijkt weliswaar dat er aanwijzingen zijn dat eiser de Jeminitische nationaliteit heeft, maar niet zozeer dat aan eisers Somalische nationaliteit wordt getwijfeld. In het overgelegde stuk van de AVIM wordt namelijk op meerdere plekken gesproken over een (mogelijke) dubbele nationaliteit. Feit blijft wel dat bij de eerste asielaanvraag als geboortejaar 1980 is opgegeven en eiser thans stelt in 1973 te zijn geboren. De rechtbank stelt vast dat op de akten van geboorte van de kinderen eiser als vader is geregistreerd met vermelding van [geboortedag] 1973 als zijn geboortedatum. Eiser heeft dus in ieder geval al vanaf 2014 die datum als zijn geboortedatum opgegeven. Ook is eiser op het Uittreksel Justitiële Documentatie (UJD) van 21 november 2019 geregistreerd als [alias] , geboren 1973 te Mogadishu, Somalië terwijl op het UJD van 1 december 2009 nog 1980 is vermeld.
4.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat verweerder niet strikt kan tegenwerpen dat eiser geen authentiek bevonden paspoort heeft overgelegd, nu verweerder zelf ook geen documenten van de Somalische autoriteiten erkent zolang daar geen internationaal erkend centraal gezag is.
Familierechtelijke relatie met kinderen
4.6
Nu de motivering van verweerder ten aanzien van eisers identiteit en nationaliteit onvoldoende gemotiveerd is, kan ook de motivering van verweerder ten aanzien van de familierechtelijke relatie geen stand houden. Dit geldt te meer nu eiser op de akten van geboorte als vader van de kinderen is geregistreerd en er foto’s zijn overgelegd waarop te zien is dat eiser aanwezig was bij de geboorte van het jongste kind.
Zorg- en opvoedtaken & afhankelijkheidsrelatie
4.7
Eiser voert verder aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht ten behoeve van zijn kinderen en dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hen. Hij woont samen met zijn kinderen en speelt vanaf hun geboorte al een belangrijke rol in hun leven. Eiser heeft meerdere en verschillende soorten stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij wel degelijk meer dan marginale zorgtaken verricht. Eiser zorgt ook voor de kinderen als zijn partner aan het werk is. In het kader van de afhankelijkheid betoogt eiser nog dat verweerder de belangen van zijn kinderen onvoldoende heeft betrokken [8] , net als de overgelegde stukken waaruit blijkt dat zijn vertrek schade zal toebrengen aan de ontwikkeling van de kinderen.
4.8
Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat het in beginsel aan de vreemdeling is om de gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU [9] ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van die gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de vreemdeling en zijn kind, dat bij weigering aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten.
4.9
De rechtbank stelt voorop dat het dus aan eiser is om alle feiten en omstandigheden aan te voeren die verweerder bij zijn beoordeling moet betrekken. Het is vervolgens aan verweerder om die aangeleverde informatie te wegen en te bekijken of er sprake is daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken en een afhankelijkheidsrelatie. Verweerder moet op grond van artikel 3:2 van de Awb [10] een besluit zorgvuldig voorbereiden. Hierbij kan verweerder gehouden zijn zelf onderzoek te verrichten. In deze zaak betekent dit dat het op de weg van verweerder ligt om aan de hand van de door eiser verstrekte gegevens de afhankelijkheidsrelatie met zijn kinderen te onderzoeken. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat verweerder de gestelde afhankelijkheidsrelatie actief en zo nodig door middel van de inschakeling van een deskundige, zoals de Raad voor de Kinderbescherming, dient te onderzoeken. De rechtbank wijst in dit kader ook op het interne informatiebericht IB 2020/90 [11] van verweerder, zoals genoemd door eiser ter zitting. In dat informatiebericht is opgenomen dat als voldoende vaststaat dat de vreemdeling niet meer informatie en bewijs kan overleggen, maar er te weinig informatie is voor een weloverwogen besluit, het aan verweerder is om het nodige onderzoek te doen.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak nader onderzoek had moeten doen en dat verweerder niet kon volstaan met de motivering in het bestreden besluit II. Er is dan ook sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Verweerder heeft niet alle overgelegde bewijsstukken in samenhang beoordeeld, maar met name gekeken naar elk bewijsstuk afzonderlijk. Daarbij heeft verweerder vooral gewezen op specifieke informatie die niet direct blijkt uit de bewijsstukken. Verweerder is volgens de rechtbank te makkelijk voorbij gegaan aan de informatie die wel uit de bewijsstukken volgt. Daarbij is eiser ook onvoldoende in staat gesteld om eventuele twijfels weg te nemen. Het bestreden besluit II kan daarom niet in stand blijven. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot deze conclusie komt.
4.11
De rechtbank stelt vast dat eiser meerdere stukken heeft overgelegd: uittreksels uit de BRP [12] ten aanzien van zijn partner en kinderen, geboorte- en erkenningsakten, een verklaring van het CJG [13] , een groot aantal foto’s, een verklaring van de huisarts en een brief van eisers partner. In beroep heeft eiser nog meer stukken overgelegd: een brief van Veilig Thuis, salarisspecificaties van eisers partner, brieven van de Belastingdienst over toeslagen, een brief van Essent, een aanvullende verklaring van eisers partner, een verklaring van de school van [B] en meerdere stukken van de peuterschool van [C] . De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat deze laatste stukken zien op de schoolperiode na de bestreden besluiten. Desondanks geven deze stukken wel een indicatie voor de rol die eiser in het leven van de kinderen speelde in de periode vóór de bestreden besluiten.
4.12
Vaststaat dat eiser enige tijd, zo ook ten tijde van het bestreden besluit II, in detentie heeft gezeten. Op dat moment kon eiser dus niet de dagelijkse zorg over de kinderen dragen. Daarentegen komt uit de overgelegde stukken duidelijk naar voren dat eiser, met uitzondering van de periode dat hij in detentie zat, een aanwezige rol in het leven van zijn kinderen speelt. Hierbij betrekt de rechtbank dat verweerder, gelet op de overgelegde stukken in samenhang bezien, niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat niet is aangetoond dat eiser en zijn kinderen ooit hebben samengewoond – voor zover verweerder dat standpunt uit het bestreden besluit II nog handhaaft. De partner van eiser heeft verder in twee losse brieven toelichting gegeven over de rol die eiser in het gezin speelt. Hoewel de bewijskracht van getuigenverklaringen beperkt kan zijn, kunnen deze niet alleen om hun niet-objectieve karakter worden verworpen, vooral niet als zij tezamen worden genomen en worden ondersteund door verschillende stukken die wel als objectief zijn aangemerkt [14] . Personen in de omgeving van de vreemdeling zijn bovendien juist in de positie om te verklaren over de aard en omvang van de zorgtaken die eiser voor zijn kinderen verricht [15] . De brieven van eisers partner worden in het bijzonder ondersteund door het stuk van het CJG. Daarin is door de jeugdarts aangegeven dat eiser de jeugdgezondheidszorg volgens afspraak met zijn gezin bezoekt en dat hij een groot aandeel heeft in de zorg van de kinderen. Ook blijkt daaruit dat eiser veel vragen stelt over de ontwikkeling en gezondheid van zijn kinderen en dat het voor een gezonde hechting van de kinderen van groot belang is dat beide ouders aanwezig en beschikbaar zijn. De rechtbank benadrukt dat het voorgaande ook in samenhang moet worden gezien met de verklaring van de huisarts, de overgelegde salarisspecificaties, de brieven van de Belastingdienst, het grote aantal overgelegde foto’s en het stuk van Veilig Thuis. Verweerder heeft die stukken juist vrij afzonderlijk (en soms enigszins selectief) beoordeeld. Het aantal overgelegde foto’s is ook dusdanig groot en van verschillende momenten, dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met de enkele opmerking dat die foto’s niet meer kunnen aantonen dan dat eiser op bezoekmomenten op de foto is geweest.
4.13
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van het voorgaande niet zonder meer (en zonder onderzoek) heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van een (voldoende) afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen.
Hoorplicht
4.14
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat het bestreden besluit II onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond, zodat hij eiser ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Artikel 8 van het EVRM [16]
4.15
Zoals ter zitting bevestigd, doet eiser ook een beroep op artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft volgens hem ten onrechte niet getoetst aan dit artikel.
4.16
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij, ondanks de hem toekomende bevoegdheid [17] , in deze zaak geen afweging heeft gemaakt om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. De rechtbank verwijst hiervoor naar een recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [18] . Net als in die zaak heeft verweerder zich in eisers zaak op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser ziet op het vaststellen van rechtmatig verblijf op grond van het EU-recht en dat hij geen geslaagd beroep op artikel 8 van het EVRM kan doen, omdat een beroep op artikel 8 van het EVRM nooit kan leiden tot de afgifte van het verblijfsdocument waar eiser om heeft verzocht. Deze motivering alleen is echter niet voldoende geacht. Dit betekent dan ook dat deze beroepsgrond slaagt.
Het inreisverbod (AWB 19/9041) – bestreden besluit I
4.17
Volgens eiser is het inreisverbod in strijd met het recht op familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Hij woont samen met zijn gezin en speelt vanaf de geboorte dus al een grote rol in het leven van zijn kinderen. Ter onderbouwing van die band verwijst eiser naar de stukken die in de andere procedure zijn ingediend. Dat sprake is van familie- en gezinsleven staat daarmee vast. Het is voor de rest van het gezin onmogelijk dan wel uiterst moeilijk om eventueel met eiser naar Somalië terug te keren. Zij zijn in Nederland geboren, spreken geen Somalisch en zullen als westerlingen en ongelovigen zeer kwetsbaar zijn in Somalië. Ook is de veiligheidssituatie in Somalië erg slecht. Zo geldt er een negatief reisadvies.
4.18
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit I namelijk volstaan met de overweging dat van strijd met artikel 8 van het EVRM geen sprake is, omdat eisers aanvraag op grond van het arrest Chavez-Vilchez is afgewezen. Verweerder heeft geen belangenafweging gemaakt. Het uitvaardigen van het inreisverbod heeft echter tot gevolg dat eiser in beginsel zijn partner en kinderen niet zal kunnen bezoeken. Het leidt er dus in zoverre toe dat sprake is van inmenging in het familie- en gezinsleven van eiser. Verweerder heeft dan ook ten onrechte niet beoordeeld of deze inmenging in het familie- en gezinsleven van eiser gerechtvaardigd is. De enkele verwijzing naar de afwijzing van de Chavez-aanvraag staat niet gelijk aan een dergelijke beoordeling. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie?
5. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit I, voor zover dit ziet op het uitvaardigen van een inreisverbod en het bestreden besluit II. Verweerder moet nieuwe besluiten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in totaal vast op € 2.277,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak AWB 19/9041 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I, voor zover dit ziet op het uitvaardigen van een inreisverbod;
  • draagt verweerder op om, met inachtneming van deze uitspraak, binnen 10 weken opnieuw op eisers verzoek om opheffing van zijn ongewenstverklaring te beslissen, uitsluitend voor zover dit ziet op het uitvaardigen van een inreisverbod;
  • verklaart het beroep in de zaak AWB 20/5263 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op om binnen 10 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het arrest Chavez-Vilchez en anderen van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 12 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6160.
5.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:433.
6.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2022.
8.Hierbij wijst eiser op artikel 24 van het EU Handvest en artikel 3 van het IVRK.
9.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
10.Algemene wet bestuursrecht.
11.IB 2020/90 richtsnoeren inhoudelijke toetsing naar aanleiding van arrest Chavez-Vilchez.
12.Basisregistratie personen.
13.Centrum voor jeugd en gezin
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2095.
15.Zie ook de uitsprak van de Afdeling van 17 september 2021.
16.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
17.In artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
18.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187.