ECLI:NL:RBDHA:2022:580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
NL21.18259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de overdracht van asielzoekers aan Denemarken in het licht van indirect refoulement en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiseres, een Syrische vrouw van Palestijnse afkomst, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres betoogde dat de overdracht aan Denemarken zou leiden tot indirect refoulement, gezien het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken voor Syriërs. De rechtbank oordeelde dat het subsidiaire standpunt van verweerder, dat het verschil in beleid geen ernstige grond vormt voor indirect refoulement, houdbaar was. De rechtbank volgde de redenering dat er geen gedwongen uitzettingen naar Syrië plaatsvinden en dat eiseres nooit een asielprocedure in Denemarken heeft doorlopen. De rechtbank concludeerde dat de zorgen van eiseres over indirect refoulement onvoldoende zwaarwegend waren om de overdracht te blokkeren. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de omstandigheden in de terugkeercentra in Denemarken niet in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18259

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
en haar minderjarige kinderen:
[kind 1] ,
V-nummer: [#]
[kind 2] ,
V-nummer: [#]
en
[kind 3] ,
V-nummer: [#] ,
hierna gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een videoverbinding aanwezig was.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988. Haar kinderen zijn geboren op [geboortedatum] 2008 ( [kind 1] ), [geboortedatum] 2011 ( [kind 2] ) en [geboortedatum] 2016 ( [kind 3] ). Eiseres stelt dat zij is geboren in Syrië, woonachtig was in Damasucus, en van Palestijnse afkomst is. Zij is vanuit Denemarken naar Nederland gereisd met het doel om hier deze asielaanvraag in te dienen, mede namens haar minderjarige kinderen. In Denemarken waren zij in het bezit van verblijfsvergunningen op grond van gezinshereniging voor verblijf bij de echtgenoot van eiseres en de vader van de kinderen, met een geldigheidsduur tot 23 september 2021. Haar echtgenoot is achtergebleven in Denemarken en geniet daar nog steeds internationale bescherming. [1] Vanwege het indienen van de asielaanvraag in Nederland, heeft Denemarken de verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging vervallen verklaard.
Kern bestreden besluit
2. Verweerder neemt de aanvraag niet in behandeling [2] , omdat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, gelet op de door Denemarken verleende verblijfsvergunningen op grond van gezinshereniging en de aanvaarding van het overnameverzoek door Denemarken.
Beroepsgrond: zorgvuldigheidsgebreken
3. Eiseres voert aan dat om twee redenen sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Allereerst heeft het Dublingehoor plaatsgevonden zonder dat verweerder de gemachtigde van eiseres daarvan op de hoogte heeft gesteld. Pas na het voornemen heeft de gemachtigde kennisgenomen van het plaatsvinden van het gehoor. Eiseres heeft zich daardoor niet met de gemachtigde kunnen voorbereiden op het gehoor. Bovendien is het rapport van het gehoor te laat toegezonden aan de gemachtigde.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Nu eiseres in dit geval al voor het gehoor werd bijgestaan door haar gemachtigde en deze gemachtigde bij verweerder bekend was ten tijde van het Dublingehoor, had verweerder de gemachtigde van eiseres van het plaatsvinden van dat gehoor op de hoogte moeten stellen. De rechtbank volgt verweerder niet dat een onaangekondigd gehoor gangbaar en – naar de rechtbank begrijpt – geoorloofd is in de Dublinprocedure, nu verweerder deze stelling niet heeft onderbouwd. Dat het in het algemeen gangbaar zou zijn omdat, zoals verweerder stelt, bij een Dublinprocedure in de voorfase geen recht op rechtsbijstand zou gelden, betekent ook nog niet dat een gemachtigde in het geval die al wel een vreemdeling bijstaat, gepasseerd mag worden. Gelet hierop is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder het rapport van het gehoor niet tijdig aan de gemachtigde heeft toegezonden, wat door verweerder ter zitting is bevestigd. Ook dit levert een zorgvuldigheidsgebrek op.
3.2
De rechtbank passeert deze gebreken echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [3] omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres daardoor in haar belangen is geschaad. Zo is niet gebleken dat eiseres onvoldoende gelegenheid heeft gehad om, in de zienswijze, haar bezwaren tegen de overdracht naar voren te brengen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel: asielprocedure en garanties
4. Eiseres voert aan dat verweerder niet uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gelet op het verschil in beschermingsbeleid tussen Denemarken en Nederland. Denemarken heeft Damascus, waar eiseres vandaan komt, namelijk veilig verklaard en is recent overgegaan tot het intrekken van verblijfsvergunningen van Syriërs uit Damascus. Syriërs in Nederland komen echter vrijwel altijd in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Overdracht staat volgens eiseres daarom gelijk aan indirect refoulement. Eiseres stelt daartoe dat, nu de reguliere verblijfsvergunningen van eisers zijn komen te vervallen, verweerder tenminste de individuele garantie had moeten vragen dat eisers opnieuw in aanmerking komen voor die verblijfsvergunningen.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. In haar uitspraak van 4 november 2020 [4] heeft de Afdeling [5] in de kern overwogen dat de rechter bij wie beroep is ingesteld tegen een overdrachtsbesluit, kan beoordelen of een risico bestaat op indirect refoulement [6] als gevolg van een verschil in de wijze waarop bescherming tegen refoulement wordt geboden. Het verschil in de wijze waarop Nederland (als verzoekende lidstaat) en de voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat bescherming bieden tegen refoulement is dan de tekortkoming. Vervolgens moet Nederland beoordelen of dat verschil een ernstige, op feiten berustende grond vormt om aan te nemen dat de overdracht aan, in dit geval, Denemarken tot indirect refoulement zal leiden. Als dat het geval is kan Nederland eiser niet aan de andere lidstaat overdragen, aldus de Afdeling.
4.2
De stelling van verweerder dat deze Afdelingsuitspraak niet van toepassing is in deze procedure, omdat Zwitserland geen lidstaat is van de Europese Unie terwijl Denemarken wel een lidstaat is, volgt de rechtbank niet. In de uitspraak van de Afdeling wordt immers overwogen dat in het geval van Zwitserland het recht van de Europese Unie ook van toepassing is en dat Zwitserland met een lidstaat gelijk te stellen is. Met andere woorden: het maakt volgens de Afdeling niet uit of het om een lidstaat gaat of niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak ook van toepassing als het om een lidstaat gaat.
4.3
De vraag is echter of de verdere overwegingen van de Afdelingsuitspraak over de toets ‘indirect refoulement’ als uitgangspunt moeten worden genomen in deze zaak. Eiseres meent van wel en stelt dat als daar twijfel over is, de antwoorden op de prejudiciële vragen [7] die zijn gesteld aan het Hof [8] over afwijkend beleid en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening afgewacht moeten worden. Verweerder stelt in beroep primair dat de Afdelingsuitspraak niet als uitgangspunt moet worden genomen, maar heeft ook het subsidiaire standpunt ingenomen dat dat het verschil in beschermingsbeleid geen ernstige, op feiten berustende grond vormt om aan te nemen dat overdracht aan Denemarken tot indirect refoulement zal leiden.
4.4
De rechtbank acht dit subsidiaire standpunt van verweerder houdbaar gelet op de overwegingen die hierna komen. Reeds daarom ziet de rechtbank al geen aanleiding tot het afwachten van de beantwoording van de voornoemde prejudiciële vragen. Eiseres zal daarmee namelijk niet in een gunstigere positie kunnen geraken.
4.5
Bij de beoordeling van het subsidiaire standpunt van verweerder is allereerst van belang dat niet in geschil is dat sprake is van een verschil in bescherming tegen refoulement tussen Nederland en Denemarken ten aanzien van uit Damascus afkomstige asielzoekers.
In Nederland komt op grond van het landgebonden beleid Syrië [9] iedere vreemdeling uit Syrië, die geen actieve aanhanger is van het regime, namelijk in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. In Denemarken worden echter enkel Syriërs aan wie een verblijfsvergunning is verleend op basis van een individueel asielmotief als beschermingsbehoeftig beschouwd. De Deense autoriteiten trekken de vergunningen in van Syrische asielzoekers uit Damascus die vanwege de algehele veiligheidssituatie om bescherming hebben verzocht. Damascus wordt als veilig beschouwd door Denemarken. [10]
4.6
Als de voornoemde uitspraak van de Afdeling [11] als uitgangspunt wordt genomen, dan is, vanwege dit verschil in beschermingsbeleid, sprake van een tekortkoming in het asielbeleid van Denemarken. Ook dat is tussen partijen niet in geschil.
4.7
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of verweerder op goede gronden heeft overwogen dat die tekortkoming geen ernstige, op feiten berustende grond vormt om aan te nemen dat overdracht aan Denemarken tot indirect refoulement zal leiden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Daarvoor is ten eerste van belang dat er geen gedwongen uitzettingen van Syriërs plaatsvinden vanuit Denemarken vanwege het ontbreken van diplomatieke betrekkingen tussen de twee landen. Er is op dit moment een uitzetbeletsel. Of en wanneer dit uitzetbeletsel komt te vervallen, is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Tegen de tijd dat dit eventueel komt te vervallen, kan de veiligheidssituatie in Syrië wezenlijk anders gewaardeerd worden door Denemarken.
De rechtbank acht verder van belang dat eiseres nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Denemarken, nog geen asielprocedure in Denemarken heeft doorlopen, en dat Denemarken ten aanzien van eiseres nooit een terugkeerbesluit heeft genomen. Denemarken heeft met het aanvaarden van het claimverzoek uitdrukkelijk verklaard dat zij deze asielaanvraag in behandeling gaat nemen. Niet in geschil is dat Denemarken ook ten aanzien van Syriërs die uit Damascus afkomstig zijn, een individuele beoordeling verricht of zij internationale bescherming moeten krijgen op grond van internationale dan wel Europese wet- en regelgeving. Ten aanzien van eiseres zal dus een individuele beoordeling plaatsvinden van haar verzoek om internationale bescherming. Er zijn geen aanwijzingen voor de conclusie dat Denemarken deze beoordeling niet op zorgvuldige wijze zal uitvoeren. Daarnaast kan eiseres in Denemarken tegen een afwijzing van haar asielaanvraag rechtsmiddelen aanwenden.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de echtgenoot van eiseres internationale bescherming geniet in Denemarken en zijn status volgens eiseres niet is ingetrokken door Denemarken. Voor de rechtbank is niet duidelijk geworden of hij op individuele gronden internationale bescherming geniet in Denemarken of op algemene gronden (dus op grond van de algemene situatie in Syrië). Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij dit niet weet. Voor de rechtbank is niet duidelijk geworden waarom eiseres deze, ook voor haar eigen asielaanvraag belangrijke, informatie niet heeft weten te verschaffen.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder dat het risico dat eiseres zou lopen op indirect refoulement bij overdracht aan Denemarken vanwege het verschil in beschermingsbeleid onvoldoende zwaarwegend is.
4.8
Dat betekent dat ook het betoog van eiseres, dat verweerder moet vragen om de individuele garantie dat zij en haar kinderen weer in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van gezinshereniging, niet slaagt. Dit betoog ligt namelijk in het verlengde van hetgeen onder 4.7 is beoordeeld. Nu dat betoog niet slaagt, slaagt ook dit betoog niet.
4.9
Deze beroepsgronden slagen niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel: terugkeercentra
5. Eiseres voert verder aan dat Denemarken Syriërs, van wie de verblijfsvergunning is ingetrokken, niet kan terugsturen. Daarom brengt Denemarken ze voor onbepaalde tijd onder in terugkeer- dan wel detentiecentra om hen aan te moedigen vrijwillig terug te keren. Degenen die wel meewerken aan hun uitzetting, mogen buiten deze centra wonen, maar zij moeten hun verblijf dan wel zelf bekostigen, terwijl zij niet meer mogen deelnemen aan de arbeidsmarkt en ook geen recht meer hebben op sociale tegemoetkomingen. Daarmee wordt deze groep feitelijk gedwongen om in deze centra te blijven. Nu Syriërs voor onbepaalde tijd in deze centra verblijven en bovendien niet de mogelijkheid hebben om te werken of scholing te krijgen, handelt Denemarken volgens eiseres in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat Denemarken, door een groep Syriërs onder te brengen in deze centra, niet handelt in strijd met artikel 3 van het EVRM of de Terugkeerrichtlijn [12] .
Vastgesteld wordt dat de centra niet aan te merken zijn als detentiecentra, maar als terugkeercentra, vergelijkbaar met Nederlandse asielzoekerscentra. Personen die in de terugkeercentra verblijven, kunnen die centra overdag namelijk verlaten.
Verder is de omstandigheid dat het niet mogelijk is om te werken of scholing te volgen in deze centra niet op voorhand in strijd met de Terugkeerrichtlijn of artikel 3 van het EVRM. In de terugkeercentra verblijven, naar de rechtbank begrijpt, immers personen ten aanzien van wie is vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf in Denemarken hebben en die vrijwillig moeten terugkeren naar Syrië. Denemarken is overigens een van de landen van de Europese Unie die niet gebonden is aan de Terugkeerrichtlijn. Daarnaast heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de terugkeercentra voor wat betreft hygiëne, onderdak of voedselvoorzieningen niet zouden voldoen aan de minimumeisen die daaraan gesteld mogen worden.
Reeds gelet op het voorgaande is niet gebleken dat in de terugkeercentra sprake is van structurele en zwaarwegende tekortkomingen die maken dat ten aanzien van Denemarken niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat het verblijf in terugkeercentra vooralsnog voor onbepaalde tijd is omdat er geen feitelijke uitzettingen plaatsvinden, is ook onvoldoende voor een andere conclusie.
Dat er buiten de terugkeercentra geen recht zou zijn op deelname aan de arbeidsmarkt of op sociale tegemoetkomingen, maakt ook niet dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het geding is. Uit de ingebrachte informatie blijkt namelijk dat het een keuze van de vreemdeling is om niet in de door de Deense overheid gefaciliteerde centra te verblijven.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op de onder 3.1 vastgestelde gebreken wel aanleiding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat eisers onder toevoeging procederen, dient dit bedrag aan de gemachtigde van eisers betaald te worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.518,-, te betalen aan de gemachtigde van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Volgens de verklaringen van eiseres ter zitting.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 12, eerste en vierde lid, Verordening 604/2013 (Dublinverordening)
3.Algemene wet bestuursrecht.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Op grond van artikel 4 van het Handvest van de Europese Unie en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.Zaaknummers C-254/21, C-228/21, C-297/21, C-315/21 en C-328/21.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie.
9.Paragraaf C7/29.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc).
10.Kamerstukken II 2021/22, 19637, nr. 2785 van 23 november 2021.
11.In het bijzonder rechtsoverweging 10.2.
12.Richtlijn 2008/115.