In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eiseres, een Syrische vrouw van Palestijnse afkomst, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Denemarken verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres betoogde dat de overdracht aan Denemarken zou leiden tot indirect refoulement, gezien het verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken voor Syriërs. De rechtbank oordeelde dat het subsidiaire standpunt van verweerder, dat het verschil in beleid geen ernstige grond vormt voor indirect refoulement, houdbaar was. De rechtbank volgde de redenering dat er geen gedwongen uitzettingen naar Syrië plaatsvinden en dat eiseres nooit een asielprocedure in Denemarken heeft doorlopen. De rechtbank concludeerde dat de zorgen van eiseres over indirect refoulement onvoldoende zwaarwegend waren om de overdracht te blokkeren. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de omstandigheden in de terugkeercentra in Denemarken niet in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten.