ECLI:NL:RBDHA:2022:5848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom en bestuurlijke boete voor onzelfstandige bewoning van woning door meer dan drie personen, bemoeilijkt door coronapandemie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de besluiten waarbij aan hen beiden een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete is opgelegd. De besluiten zijn genomen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 30 juni 2021, na een controle door de Haagse Pand Brigade die vaststelde dat de woning onvergund werd bewoond door vier personen. Eisers, die verouderde appartementen opknappen en verhuren, betwisten dat zij op de hoogte waren van het aantal bewoners. Ze voeren aan dat de coronapandemie hen belemmerde in het uitvoeren van gebruikelijke controles en dat zij voldaan hebben aan hun zorgplicht als verhuurder.

De rechtbank oordeelt dat eisers als overtreder kunnen worden aangemerkt en dat de overtreding aan hen kan worden verweten. De rechtbank stelt vast dat eisers verantwoordelijk zijn voor het gebruik van het pand en dat zij, ondanks de coronamaatregelen, alternatieve controlemaatregelen hadden kunnen treffen. De rechtbank wijst de argumenten van eisers af en concludeert dat de opgelegde boete terecht is, omdat beide eisers als eigenaren van de woning een verwijt te maken valt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/5349 en SGR 21/5356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [woonplaats] , eiser 1

[eiser 2], uit [woonplaats] , eiser 2
(gemachtigde: mr. K.Chr. Spee),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Rehmeijer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afzonderlijke besluiten waarbij aan hen beiden een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete is opgelegd.
Met de afzonderlijke besluiten van 30 juni 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij die besluiten gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
1. Eisers kopen verouderde appartementen op, knappen deze op en verhuren ze vervolgens. In het kader van deze onderneming zijn eisers samen eigenaar van het appartement [adres] [huisnummer] in [plaats] . Tijdens een controle door een inspecteur van de Haagse Pand Brigade is vastgesteld dat de woning onvergund werd bewoond door vier personen.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft aan beide eisers een last onder dwangsom opgelegd om de onzelfstandige bewoning van de woning [adres] [huisnummer] in [plaats] door meer dan drie personen te beëindigen en beëindigd te houden. Daarnaast is ook een bestuurlijke boete van €10.000,- aan beide eisers opgelegd vanwege het eerdergenoemde feit.
Wat vinden eisers in beroep?
3 De gronden zijn voor beide eisers hetzelfde. Zij voeren aan dat zij niet bekend waren met het feit dat de woning door vier mensen bewoond werd. Hoewel eisers erkennen dat van een eigenaar die een woning verhuurt gevergd mag worden dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van de woning, gaat dat in het geval van eisers niet op. De woning werd aan het begin van de coronapandemie verhuurd zodat gebruikelijke controles niet uitgevoerd konden worden. Eisers zijn noodgedwongen overgestapt op telefonisch of schriftelijk contact om toe te zien op het voorkomen van overtredingen.
Aan de verklaring van hoofdhuurder Benitez, dat eiser 1 op de hoogte was het aantal mensen dat in de woning zou gaan wonen, mag geen gewicht toegekend worden. Benitez handelde zelf immers in strijd met de huurovereenkomst. Eisers betwisten deze verklaring dan ook. De door verweerder voorgestelde alternatieve controlemethode van het bekijken van salarisstroken was voor eisers niet aan de orde. Eisers hadden geen reden om te twijfelen aan het vermogen om de huur te dragen. Ter onderbouwing van hun standpunt wijzen eisers nog naar een uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam [1] . Hieruit volgt volgens eisers dat het niet redelijk is een verhuurder toe te rekenen dat hij geen toezicht heeft gehouden op het gehuurde wanneer hij daartoe geen mogelijkheid heeft. Eisers hebben voldaan aan hun zorgplicht.
Verder hebben eisers aangevoerd dat het door de verdeling van taken tussen niet redelijk is de boete aan hen beiden op te leggen. Eiser 1 neemt het aspect van verhuur en beheer voor zijn rekening zodat in redelijkheid alleen aan hem een boete opgelegd zou moeten worden.
Daarnaast dient te boete gematigd te worden vanwege de bijzondere omstandigheden rondom de coronapandemie.
Ter zitting heeft verweerder laten weten geen belang meer te hebben bij het beroep tegen de last onder dwangsom aangezien deze niet is geeffectueerd.
Wat is het oordeel van de rechter?
4 Tussen partijen is niet in geschil dat de Huisvestingsverordening is overtreden door de huurder van de woning. De vraag die voorligt is of deze overtreding aan eisers als eigenaar van de woning kan worden toegerekend en verweerder dus aan eisers een boete mocht opleggen. Ook staat ter beoordeling of er aanleiding bestond een lagere boete op te leggen. Het is vaste rechtspraak dat een verminderde verwijtbaarheid aanleiding kan geven om een boete te verlagen. [2]
In bepaalde gevallen kan degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling wel is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt. [3] Van een verhuurder mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik van het verhuurde pand. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en redelijkerwijs niet hoefde te weten dat het pand in strijd met de regelgeving werd gebruikt. [4]
4.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers als overtreder kunnen worden aangemerkt en dat de overtreding aan hen kan worden verweten. Eiser zijn eigenaar van het pand en op hen rust, zoals hiervoor is overwogen, de verantwoordelijkheid voor het gebruik van het pand. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eisers zich bedrijfsmatig bezighouden met onder andere het verhuren van woningen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de coronapandemie de gebruikelijke controles heeft bemoeilijkt, kan zij eisers niet volgen in hun betoog dat controles in zijn geheel niet mogelijk waren. De keuze van eisers om in het kader van de controles alleen nog te bellen met de huurders heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Juist nu de gebruikelijke controles niet of minder vaak uitgevoerd konden worden mocht verweerder van eisers verwachten dat zij dat compenseerden door andere controlemaatregelen, zoals het opvragen van de gegevens uit de Basisregistratie personen of een (on)aangekondigd pandbezoek tijdens de afwezigheid van de huurder(s).
Daarom is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet wisten of kónden weten dat in de woning vier mensen woonachtig waren, in plaats van twee. Daar komt bij dat verhuurder heeft verklaard dat eiser 1 op de hoogte was van het voornemen om met vier mensen in de woning te gaan wonen. De enkele stelling van eiser dat deze verklaring niet klopt heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Verder valt niet in te zien dat een controle niet zou kunnen plaatsvinden zonder het recht op privacy van de huurders te schenden.
4.2
Dit betekent dat eisers als overtreder zijn aan te merken en dat zij verwijtbaar hebben gehandeld. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de boete aan eisers. Omdat beide eisers eigenaar zijn van de woning en hen beiden een verwijt te maken valt, heeft verweerder terecht allebei een boete opgelegd. Eiser 2 wist immers dat eiser 1 niet langer de gebruikelijke controles uitoefende vanwege de coronapandemie. Bovendien zijn eisers beiden vermeld in de huurovereenkomst. Dat enkel eiser 1 zich met de verhuur bezig houdt, kan alleen daarom al niet worden gevolgd.
4.3
Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van verminderde verwijtbaarheid van eisers die zou moeten leiden tot een lagere boete. De rechtbank acht de hoogte van de boete dan ook evenredig.
Conclusie
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.23 oktober 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7771
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1579.
3.Uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:288.
4.Uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:736.