In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser, een Albanese vreemdeling, was opgelegd. Eiser had op 8 april 2022 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen. Hij heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 9 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 21 april 2022 naar Albanië is uitgezet, waardoor het terugkeerbesluit zijn werking heeft verloren. Hierdoor had eiser geen procesbelang meer bij de rechtmatigheidstoets van het terugkeerbesluit, en werd het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser had echter wel procesbelang bij de beoordeling van het inreisverbod. De rechtbank heeft onderzocht of verweerder terecht had geconcludeerd dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser was samen met zijn verloofde aangetroffen in een trailer van een vrachtwagen, met de intentie om illegaal naar het Verenigd Koninkrijk te reizen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat hij zich had onttrokken aan de meldplicht. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden die aan het inreisverbod ten grondslag lagen, terecht waren tegengeworpen.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder terecht had bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moest verlaten. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.