ECLI:NL:RBDHA:2022:5896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
NL22.4412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum en verleningsgrond asielvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Afghaanse nationaliteit, tegen de ingangsdatum en verleningsgrond van zijn asielvergunning. Eiser had op 14 november 2019 een opvolgende asielaanvraag ingediend, welke op 17 februari 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. Eiser stelde dat de verleende asielvergunning niet op een behoorlijke beoordeling was gebaseerd en dat hij recht had op een asielvergunning met terugwerkende kracht, omdat hij sinds 2012 in Nederland verblijft.

De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2022 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde wel. De rechtbank oordeelde dat eiser procesbelang had bij de beoordeling van de ingangsdatum van de asielvergunning, omdat een gegrond beroep zou kunnen leiden tot een eerdere ingangsdatum en daarmee een sterker verblijfsrecht. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van de verleningsgrond, aangezien hij al een asielvergunning had verkregen.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen de ingangsdatum van de asielvergunning ongegrond en het beroep tegen de verleningsgrond niet-ontvankelijk. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4412

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

ProcesverloopBij besluit van 17 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een asielvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum]. Eiser heeft op 14 november 2019 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van
17 februari 2022 heeft verweerder eisers asielaanvraag ingewilligd.
Standpunt van eiser
2. Eiser voert aan dat dat hij procesbelang heeft bij dit beroep, omdat de inwilliging niet is gebaseerd op een behoorlijke beoordeling. Eiser stelt dat aan hem een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw had moeten worden verleend. Daarnaast verblijft eiser al sinds 2012 in Nederland en had verweerder de asielvergunning met terugwerkende kracht moeten verlenen. Tot slot heeft verweerder zijn bekering tot het christendom ten onrechte als ongeloofwaardig beoordeeld.

Oordeel van de rechtbank

3. Nu aan eiser een asielvergunning is verleend, moet de rechtbank eerst beoordelen of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daarvoor is van belang dat eiser slechts kan opkomen tegen het bestreden besluit, als hij bij het instellen van beroep in een gunstigere positie zou kunnen raken.
Ingangsdatum
4. Als het beroep gegrond wordt verklaard, dan zal de asielvergunning van eiser een eerdere ingangsdatum krijgen waardoor hij ook eerder een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen. Hierdoor kan eiser door het instellen van dit beroep in een gunstigere positie komen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep ten aanzien van de ingangsdatum.
5. Het ligt het op de weg van eiser om een schriftelijk, expliciet en gemotiveerd verzoek te doen om de eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht vanaf datum indiening van de eerste asielaanvraag in te willigen. Daarvan is in dit geval geen sprake. De algemene opmerking in beroep dat eiser al sinds 2012 in Nederland is en vanaf die datum een verblijfsvergunning wenst is hiertoe onvoldoende.
6. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen reden heeft hoeven zien om de asielaanvraag met een eerdere ingangsdatum in te willigen.
Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling of hij voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in aanmerking komt. Eiser heeft immers een asielvergunning gekregen. Daarmee heeft hij het doel van de procedure bereikt. Een wijziging van de verleningsgrond brengt eiser niet in een gunstigere positie. [1]
Conclusie
8. Het beroep voor zover het is gericht tegen de ingangsdatum van de verleende asielvergunning is ongegrond. Het beroep voor zover het is gericht tegen de verleningsgrond van eisers asielvergunning is niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep:
- voor zover het is gericht tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ongegrond;
- voor zover het is gericht tegen de verleningsgrond van de asielvergunning niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:906.